• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/167

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

167 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Genre

Soort tekst. Proza/poëzie/drama.

Lyriek

Monologische taalsituatie van lyrisch ik: woordvoeder die zich uit, spreekt een jij of gij toe. Momentane ervaring, geen geschiedenis. Lyriscge passages komen ook voor in niet-monologische taalsituaties: verteller die ineens een monologische uitbarsting heeft. Apostrofe (wie aangesproken wordt), en exclamatio.

Lyrisch ik

Uit zich, monoloog, geen verhaal of verslag, geen geschiedenis, momentaan.

Retorica

De kunst van het spreken in het openbaar. Retorica, dat uit de klassieke oudheid is voortgekomen, is daarmee de oudste westerse teksttheorie. De term staat voor welsprekendheid, maar in uitgebreide zin slaat het op effectief spreken en schrijven en de kunst van het overtuigen.

Poëzie

Dichtkunst. Regelscheiding is niet arbitrair. Vorm heeft een functie. Rijm, metrum.

Proza

Doorlopende, verhalende tekst. Regelscheiding is arbitrair: een volgende regel begint als de vorige vol is.

Poëtica/literatuuropvattingen

Verzameling (normatieve) ideeën en argumenten Over de aard en de functie van literatuur, over literaire technieken en hun vermeende effecten op lezers.

Dialoog

Kenmerk van dramatische teksten. Minimaal twee woordvoerders die op hun beurt iets zeggen.

Epiek/epische of verhalende teksten

Ingebedde taalsituatie. Personages staan met elkaar in dialoog, ingebed in een tekst die door een vertellende instantie wordt geproduceerd. Hoger tekstniveau. Inbedding op twee niveaus: de verteller en de door hem vertelde wereld.

Personages

In epische of verhalende teksten. Woordvoerders die met elkaar in dialoog staan.

Rijm

Herhaling van klanken.


- klinkerrijm = assonantie


- medeklinkerrijm = alliteratie



Stafrijm/alliteratie/beginrijm

Beginrijm. Gelijkheid van de beginmedeklinkers van twee of meer beklemtoonde lettergrepen of woorden binnen een uitdrukking, prozazin of vers.




Heerlijk Helder Heineken

Halfrijm

Klinkerrijm/assonantie of medeklinkerrijm/alliteratie.


- kinderen - verslingeren


- gelaten - belezen

Volrijm

De rijmende woorden (inclusief de laatste beklemtoonde klinker) eindigen hetzelfde. Alleen aan het einde van woorden.


hing – ding


roken – doken

Rijk rijm/ rime riche

De rijmende klanken zijn hetzelfde:


noot – nood


het avondlicht – in de avond ligt

Eindrijm

Rijm op het einde van twee of meer versregels. Dit rijm is erg opvallend. Zelfs als het rijm meerdere regels uit elkaar staat, zoals in omarmend rijm, dan wordt dit nog opgemerkt.

Binnenrijm

Rijm binnen één versregel.




Merck toch hoe sterck nu in't werck zich al stelt,die t'allen tij zo ons vrijheid heeft bestreden.

Dubbelrijm

Aan het eind van de versregels is er rijm van meer dan één beklemtoonde lettergreep ('fijn zijn / klein zijn')

Gekruist rijm

ABAB CDCD

Gepaard rijm

AABB

Glijdend rijm

Een beklemtoonde rijmende lettergreep wordt gevolgd door twee onbeklemtoonde lettergrepen:


kabbelen – babbelen


kinderen – hinderen

Omarmend rijm

ABBA

Kettingrijm/overlooprijm

Rijm waarbij het laatste woord van een versregel rijmt (begin-, half-, vol- of rijk rijm) op het eerste woord van de volgende regel.




en de vogels op de daken


waken over wind en regen


negen kraaien welgeteld

Mannelijk rijm/staand rijm

De laatste, beklemtoonde lettergreep rijmt:


gaan – staan


gedruis – sluis

Vrouwelijk rijm/slepend rijm

Een beklemtoonde rijmende lettergreep wordt gevolgd door een onbeklemtoonde lettergreep:


kopen – lopen


eter – beter

Ritme

De lees- of spreekwijze van een zin. Dit is afhankelijk van drie dingen:


- tempo


- klemtoon: nadruk


- toonhoogte: melodische lijn

Metrum (def.)

De regelmatige afwisseling van beklemtoonde lettergrepen. Deze lettergrepen zijn soms sterk beklemtoond en soms weer zwakker. Het metrum van een vers bepalen noemt men ook wel scanderen. Je kijkt dan in welke gelijke delen (versvoeten) je een regel kunt verdelen.

Middenrijm

Rijm in het midden van twee of meer versregels.




't En zijn de joden niet, heer Jezu, die u kruisten, noch die verraderlijk u togen voor 't gericht,


noch die versmadelijk u spogen in 't gezicht.

Voorrijm

Rijm aan het begin van de versregels.


blinkende toortsen en flonkrend kristal,


klinkende kelken en jubelgeschal!



Metrum (soorten)


v = zwak beklemtoond (daling)


- = sterk beklemtoond (heffing)

v = zwak beklemtoond


- = sterk beklemtoond.


Jambe: v - | v - | v -


Verveeld verviel hij in een dip.


Trocheus: - v | - v | - v


Lief, ontwaak; de sterren doven.


Dactylus: - v v | - v v | - v v


Sterk is het pantser en zwak is de mens.


Anapest: v v - | v v - | v v -


Kan het zijn dat de straat niet meer raasde.

Personificatie

een vorm van beeldspraak waarbij levenloze zaken, niet-menselijke levensvormen of abstracte begrippen menselijke eigenschappen krijgen toegeschreven of waarbij ze als een (levend) persoon worden opgevoerd.

Novelle

een prozaverhaal dat wat de omvang betreft tussen de roman en het kort verhaal geplaatst wordt. De lengte is typisch tussen de 50 en 100 pagina's, maar hierover bestaat geen consensus.

Dierenverhaal

een genre boeken waarin dieren de hoofdrol spelen.

Fabel

Dierenverhaal. Menselijke eigenschappen (antropomorfisme) op dieren overgezet worden, en waarin dieren (soms ook planten of dingen) als handelende en sprekende personen optreden. Het gaat dan meestal om één menselijke eigenschap, waardoor het typische flat characters betreft.

Flat character/round character

in roman, verhaal of toneelstuk een personage met een simpel, onveranderlijk karakter. Zijn tegenhanger, het round character (in het Nederlands ook karakter genoemd) maakt wel een karakterontwikkeling door en heeft een complexere persoonlijkheid.

Fabel/story

een reeks logisch-chronologische gebeurtenissen

Sujet/plot

feitelijke weergave van de gebeurtenissen in de literaire tekst.

Vertellen van een verhaal

- ab ovo: uit het ei, vertelling begint bij het begin.


- in medias res: in het midden, flashbacks.


- post rem: na de zaak, begint bij einde, flashbacks.

Rijm, onderscheid naar plaats van de rijmende woorden in de versregel

- voorrijm: begin versregel


- binnenrijm: rijm binnen 1 versregel


- middenrijm: in het midden van twee of meer versregels


- eindrijm: einde van twee of meer versregels


- kettingrijm:laatste woord van versregel rijmt op eerste woord volgende regel.

Verschil alliteratie/acconsonantie (medeklinkerrijm)

- alliteratie: rijm op beginmedeklinkers
(heerlijk helder)


- acconsonantie: rijm op slotmedeklinkers (wand/hond)

Ballade

Verhalend lied in de vorm van een gedicht.


- ontstaan Middeleeuwen


- korte strofen


- tragische gebeurtenissen adellijk milieu


- thema's als dood en wraak


- meestal tragische afloop

Antimetrie

Wanneer een gedicht van het vaste metrum afwijkt.

Versvoet

Een vaste combinatie van heffingen en dalingen (metrum).


- jambe x-


- trochee -x


- anapest xx-


- dactylus -xx

Adolescentenroman/crossoverroman

Genre van romans geschreven voor jongeren van ca. 15 tot 20 jaar of geschikt bevonden voor deze leeftijdsgroep. Brug tussen jeugdliteratuur en literatuur voor volwassenen. Tot de jaren 1970 viel de adolescentenroman grotendeels samen met het meisjesboek.

Vertelperspectief

- auctoriale verteller: alwetende verteller


- ik verteller


- personale verteller

Verschil focalisatie/vertelperspectief

- vertelperspectief: wie vertelt?


- focalisatie: wie neemt waar?

Auctoriale verteller/alwetende verteller

Speelt niet mee, maar staat boven het verhaal. Kijkt, weet alles, ook verleden, toekomst en gedachten en gevoelens van personages.




!Hij weet meer dan de personages!

Ik-verteller

Vertellend ik vertelt over eigen belevenissen. Belevend ik vertelt vaak in de vorm van een flashback. Verteller speelt bijna altijd rol in verhaal.




- confrontatie-effect is groot


- identificeren met verteller is lastiger

Personale verteller

Verteller is niet in het verhaal betrokken, maar volgt één persoon. Verhaal in de derde persoon, maar geen compleet overzicht.

Stijlfiguren (def.)

Het doelbewust gebruiken van een of meer woorden die afwijken van de gebruikelijke betekenis. Veel gebruikt in literatuur en retorica. Doel: aandacht trekken en lezer op een belangrijk punt wijzen.

Stijlfiguren (lijst - 31x)

- acrostichon


- allegorie


- alliteratie


- anafoor


- anticlimax


- antithese


- beeldspraak: allegorie, asyndetische vergelijking, metafoor, metonymia, personificatie, synesthesie


- chiasme


- cliché


- climax


- elisie


- elips


- enjambement


- enumeratie


- eufemisme


- figuurlijk taalgebruik


- hyperbool


- inversie


- ironie


- litotes


- onomatopee


- oxymoron


- paradox


- parallellisme


- pleonasme


- repetitio


- retorische vraag


- rijm


- tautologie


- understatement/parabool


- vergelijking

Acrostichon (stijlfiguur)

Een gedicht waarvan bepaalde, meestal de eerste, letters van iedere regel of strofe zelf ook een woord of zin vormen.

Allegorie (stijlfiguur)

Abstracte begrippen worden voorgesteld als personen (jaloezie, dood, deugd). In Middeleeuwen didactisch van aard: Elckerlijck.



Anafoor (stijlfiguur)

Herhalen van hetzelfde woord of dezelfde woordgroep aan het begin van opeenvolgende zinnen of zinsdelen.




Niemand die het weet


Niemand die wat doet


Niemand die het wat kan schelen

Anticlimax (stijlfiguur)

In een opsomming (enumeratie) nemen de betekenissen in kracht af.




Hij is wereldberoemd, nou ja, in Nederland, in onze stad dan. Ik bedoel: ik ken hem een beetje.

Antithese (stijlfiguur)

Tegenstelling: tegengestelde begrippen worden verbonden. Wordt gebruikt om een eigenschap te versterken.



Zij steunen elkaar door dik en dun.

Beeldspraak (stijlfiguur)

Figuurlijke taal. Associaties.


- allegorie: abstracte begrippen als personen


- asyndetische vergelijking: woorden, zinnen of zinsdelen zonder voegwoorden naast elkaar


- metafoor: vergelijking zonder als


- metonymia: referent wordt aangeduid met een verbonden begrip


- personificatie: menselijke eigenschappen


- synesthetie: combinatie indrukken van verschillende zintuigen

Asyndetische vergelijking/asyndeton (beeldspraak)

Vorm van beeldspraak waarbij woorden, zinsdelen of zinnen zonder voegwoorden naast elkaar worden geplaatst.




Niet de regering, de oppositie is laks.

Metafoor (beeldspraak)

Geen vergelijkingswoord. Vergelijking zonder als.




De mens is een wolf.


De voorzitter ploegt door de vergadering.

Metonymia (beeldspraak)

Dat wat feitelijk bedoeld wordt, wordt niet rechtstreeks genoemd, maar aangeduid met een verbonden begrip. Ook het origineel wordt niet genoemd.


- pars pro toto: je noemt het deel, maar je bedoelt het geheel - de neuzen tellen


- totum pro parte: je noemt het geheel, maar bedoelt een deel - België wint (11 voetballers)

Synesthesie (beeldspraak)

Combinatie van indrukken van verschillende zintuigen.




Schreeuwende kleuren.


Bittere woorden.

Personificatie (beeldspraak)

Levenloze zaken krijgen menselijke eigenschappen.




De wind fluisterde door de bomen.


Het gevaar loert.

Chiasme/kruisstelling (stijlfiguur)

Repetitio (herhaling) met omkering. Overeenkomende termen van twee formuleringen worden in omgekeerde volgorde geplaatst. Kruis/tegenstelling dood en slapen.




Denkend aan de dood kan ik niet slapen


en niet slapend denk ik aan de dood (Bloem)

Cliché (stijlfiguur)

Kracht is door veel gebruik verloren. Oorspronkelijk origineel en vindingrijk. Inflatie.

Climax (stijlfiguur)

Hoogtepunt waar naartoe wordt gewerkt doordat in een opsomming de kracht toeneemt.




Hij voldoet, nee hij doet het goed, nee uitstekend, nee hij is de beste.

Elisie (stijlfiguur)

Weglaten van een of meer klanken, voornamelijk in poëzie.




Neerland in plaats van Nederland.

Elips (stijlfiguur)

Weglaten van een of meerdere woorden. Bedoeling is suggestief effect, vaak werkwoorden die worden weggelaten.




Hij is niet helemaal...


Oost west...

Enjambement (stijlfiguur)

Het doorlopen van een zin over twee versregels. Vaak bij rijm. Bedoeld om meer nadruk te leggen op een woord, soms ook vanwege metrum of ritme.

Enumeratie (stijlfiguur)

Opsomming, vaak met climax.

Eufemisme (stijlfiguur)

Woord, zinsdeel of zin waarmee iets mooier wordt voorgesteld dan het eigenlijk is. Bedoeld om negatieve gevoelens te verdoezelen.




Ongewenst bezoek - inbraak


Ruimen veestapel - afmaken

Figuurlijk taalgebruik (stijlfiguur)

Vrijere interpretatie van woorden. Tegenover letterlijk.

Hyperbool (stijlfiguur)

Overdrijving. Tegenover parabool.




Het heeft eeuwen geduurd.

Repetitio

Herhaling. De eenvoudigste vorm van een enumeratie.




Je hebt mensen en mensen.


Pipo en de p-p-pareldieven.


Uur na uur na uur zagen we hetzelfde.


Ik ben het zat, zat, zat.


Drommels, drommels en nog eens drommels.

Inversie (stijlfiguur)

Omgekeerde woordvolgorde. Niet SVO maar VSO.

Ironie (stijlfiguur)

Wat gezegd wordt, wijkt af van wat bedoeld wordt.

Litotes (stijlfiguur)

Ontkenning van het tegengestelde, doel is sterke bevestiging.




Dat was niet erg slim van je.


Dat was dus niet echt een succes.

Onomatopee (stijlfiguur)

Klanknabootsing. Toetoet = auto

Oxymoron (stijlfiguur)

Twee woorden worden gecombineerd, die elkaar in hun letterlijke betekenis tegenspreken. Speciaal soort paradox.




Echt imitatie.


Manwijf.


Koud zweet.

Paradox (stijlfiguur)

Schijnbare tegenstelling.




Godzijdank ben ik atheïst!

Parallellisme (stijlfiguur)

Twee of meer zinswendingen zijn naar inhoud of vorm min of meer gelijk.




Spreken is zilver, zwijgen is goud.

Pleonasme (stijlfiguur)

Expliciet vermelden, met een bn of bw, en benadrukken van een eigenschap die al in het woord besloten ligt.




Witte sneeuw.


De trap op naar boven.

Retorische vraag (stijlfiguur)

Vraag waarop men geen antwoord verwacht. Doel is dat ze hoorder zich aangesproken voelt en voor waarheid aanneemt wat de spreker zegt.

Rijm (stijlfiguur)

Klankgelijkheid.

Tautologie (stijlfiguur)

Benadrukken van een woord met een ander woord dat dezelfde betekenis heeft. Veel staande uitdrukkingen.




Vast en zeker.


Gratis en voor niets.


Nooit ofte nimmer.

Understatement/parabool (stijlfiguur)

Omvang wordt kleiner voorgesteld dan het in feite is.




De koningin heeft een aardig optrekje.

Vergelijking (stijlfiguur)

Overeenkomst tussen onderwerp en iets anders met woorden als, zoals of gelijk.




Rood als wijn - vergelijking


Een schat van een meid - asyndetisch

Nederlandse literatuur

Alle als literair bestempeld Nederlandstalig werk. Chronologisch overzicht literaire canon:




- Middeleeuwen (500-1500)


- Renaissance (vanaf 1600)


- Frans-classicisme en Barok (1600-1700)


- Verlichting (1730-1800)


- Romantiek (1820-1840)


- Realisme (1840-1880)


- Moderne letterkunde (1880-1945)


- Avant-garde en modernisme (1916-1930)


- Interbellum (1930-1940)


- Moderne letterkunde (vanaf 1945)


- Realisme


- Vijftigers


- Postmodernisme

Autobiografisch verhaal

De auteur is zelf (meestal gefingeerde naam) de hoofdpersoon en beschrijft (periodes uit) eigen leven. Een schrijver kan altijd fictieve elementen aan het verhaal toevoegen.

Bildungsroman/ontwikkelingsroman

Roman waarin de psychologische ontwikkeling (innerlijke groei) van de hoofdpersoon centraal staat.

Column

Kort prozastukje in krant of tijdschrift, vaste plaats binnen de kolommen, waarin de columnist mening geeft over zaken in de samenleving. Literair en niet-literair.

Essay

Geen fictie, maar wel literatuur door soms grote literaire kwaliteiten. Beschouwende verhandeling waarin de schrijver persoonlijke opvattingen over een onderwerp geeft. Wetenschappelijk en stilistisch.

Historische roman

Roman waarin de tijd die beschreven wordt voor de auteur een periode uit de geschiedenis is. Vooral 19e eeuw, vaak auctoriale verteller, studie voorafgaand aan schrijven.

Koloniale letterkunde/ Indisch-Nederlandse letterkunde

Literatuur die is geschreven tijdens de koloniale overheersing. Postkoloniaal: erna en zet zich ertegen af.




Oeroeg

Lectuur/triviaalliteratuur/massaliteratuur

Door grote groepen mensen gelezen. Wel fictie, maar voldoet niet aan literaire eisen. Boeken die niet iemands horizon verbreden. Stereotiep, conservatief, rolbevestigend. Geen open plekken. Cliché's.

Naturalistische roman

Realistische roman waarin de auteur de personages beschrijft vanuit de deterministische visie: mens wordt volledig bepaald door erfelijkheid, milieu en tijd en heeft geen vrije wil. Labiele hoofdpersoon, verlangen naar het onmogelijke.

Probleemroman

Vooral binnen jeugdliteratuur. Maatschappelijke en individuele problemen stapelen zich op.




Carry Slee

Raamvertelling

Verhaal dat als een kader/raam andere verhalen omsluit. Vooral uit buitenlandse literatuur.

Roman

Samenhangend prozaverhaal van boeklengte over de handelingen en persoonlijkheidsontwikkeling van een of meerdere personages, meestal in relatie met hun milieu. Overwegend van fictionele aard en overtreffen in omvang het kort verhaal en de novelle.

Sprookje

Oudste cultuurgoed, oorspronkelijk voor volwassenen. Orale traditie, schrift vanaf 19e eeuw. Queeste.

Verhaal

Kort prozawerk, langer dan een anekdote en korter dan een novelle. Slechts enkele personages. In de middeleeuwen en later ontstonden de raamvertellingen, waarin korte verhalen aan elkaar werden gekoppeld door ze in een kader te plaatsen. Vanaf de 19e eeuw wordt het korte verhaal beschouwd als een apart literair genre.

Dramatiek

Alle toneelteksten.

Detective

Misdaad- of speurdersroman. Misdaad is gepleegd, speurder met helper doet onderzoek tot de dader bekend is. Whodunit.

Limerick

Humoristisch en ondeugend. Vijf regels, rijmschema AABBA en een vast metrum


1. v-vv-vv-v


2. v-vv-vv-v


3. v-vv-


4. v-vv-


5. v-vv-vv-v

Ollekebolleke

Versvorm met strenge regels. Drs. P introduceerde deze vorm vanuit het Engels naar Nederlands. Twee strofen van vier regels, vierde regel rijmt op achtste.


- aanhef moet motto zijn


- metrum is dactylus (-vv)


- zesde regel is zeslettergrepig woord

Readymade

Een al bestaande tekst, die doordat hij als gedicht gepresenteerd wordt, een gedicht wordt. Paul van Ostaijen (dada).

Refrein

Populair bij de rederijkers. Vast aantal regels per strofe.

Rondeel

Gedicht met 14 regels, met maar 2 rijmklanken. Frankrijk 15e eeuw. Regel 1 wordt herhaald in regel 7 en 13. Regel 2 wordt herhaald in regel 8 en 14. Rijmschema:


- abba


- abab


- abbaab

Sonnet

Gedicht met 14 regels. Ontstaan Italië 13e eeuw. Kenmerken:


- 14 regels, 4 strofen: twee kwatrijnen, twee terzetten


- abba, abba, cdc, dcd


- tussen kwatrijnen en terzetten zit een volta/chute/wending qua betekenis

Volta/chute/wending

Markeert wending in het gedicht (sonnet): iets algemeens wordt concreet of omgekeerd. Tegenstelling, slot als conclusie.

Versregel/vers

Een eenheid - regel in het vers.

Strofe/couplet en strofische vormen

Afgerond geheel van twee of meer versregels, doorgaans gescheiden door witregels.


- distichon: twee versregels


- terzet/terzine: drie versregels


- kwatrijn: vier regels


- sextet: zes regels (kan ook 2x terzet zijn)


- octaaf: acht regels

Distichon

Een gedicht of een strofe van een gedicht van twee regels.

Gedicht/vers

(literaire) tekst die tot de poëzie behoort. Traditioneel in versvorm. Gedichten worden veelal tot de lyriek gerekend. In ruimere zin of in historische zin kan de term gedicht ook slaan op teksten uit het dramatische of het epische genre, naast de lyriek de twee andere grote traditionele genres van de literatuur.

Hoofdpersoon/held/protagonist

Centrale rol. Geeft uitdrukking aan centrale betekenis. Hoofdpersoon, kan ook antiheld of slachtoffer zijn.

Bijfiguur

Geen belangrijke functie, alleen om de handeling op gang te houden.

Directe rede

Personage is aan het woord, niet de verteller. Personage verwoordt eigen gedachten en gevoelens.

Indirecte rede

Verteller is aan het woord en vertelt wat de personages voelen en denken. Bijzinnen.

Innerlijke monoloog/monologue intérieure

Personages verwoorden (deels) zelf hun gedachten.

Directe innerlijke monoloog

Letterlijke weergave van wat een personage op dat moment denkt.

Fin de siècle (Tachtigers)

Dubbel gevoel van verlangen naar en tegelijkertijd bang zijn voor de volgende eeuw. Tachtigers.

Verteltijd/vertelde tijd

- verteltijd: de tijd die je nodig hebt om een tekst te lezen


- vertelde tijd: de tijd die de gebeurtenissen inde geschiedenis in beslag nemen

Motief

Betekenisvolle herhaling.


- verhaalmotief/grondmotief


- leidmotief



Verhaalmotief

Hebben te maken met concrete gebeurtenissen in het verhaal en de verbanden daartussen.

Cultuur- en literair-historisch motief

Semantische eenheid uit de cultuur- of literatuurgeschiedenis: Bijbel, mythologie, geschiedenis, letterkunde. Eenheid duikt steeds weer in teksten op. Motief van de verloren zoon, Assepoester.


- christelijke motieven


- klassiek-mythologische motieven

Literatuurwetenschap

Studie van literatuur, waarbij alle aspecten van de literatuur en de plaats van literatuur in de maatschappij op een wetenschappelijke wijze worden bestudeerd. Hierbij komen zaken als aard en functie van de literatuur, genres, analyse van literaire teksten en literatuurkritiek aan bod.

Verhaallijn

Samenhangende reeks van gebeurtenissen. Verbonden met één of meerdere personages.

Grondmotief

Formulering in één zin, waarbij je op abstract niveau zegt welke visie in de tekst verwoord wordt. (als-dan)

Thema

Eén woord dat zegt over welkonderwerp de tekst gaat. Grondmotief: ontwikkeling in één abstracte zin.

Leidmotief

Regelmatig terugkerend verschijnsel, zin, object, kleur of situatie of een handeling in vrijwel dezelfde bewoordingen.




De Aanslag - dobbelsteen

Vertelinstantie/verteller/vertelstandpunt



- merkbaar aanwezig


- verteller is geen personage: auctoriaal


- verteller is een personage: ik-verteller


- niet merkbaar aanwezig


- personale verteller

Vertellend ik/ belevend ik

- vertellend ik: vertelt in het heden en blikt terug


- belevend ik: ik-verteller neemt deel aan de gebeurtenissen

Onbetrouwbaar perspectief/verteller

Zet je op het verkeerde been, laat maar één kant zien, liegt of confronteert.

Functies van literatuur

- creatieve functie: uiting


- esthetische functie: mooi, kunst


- ontspannende functie



Compositie van de roman

Opbouw en structuur.

Spanning

Technieken:


- lezer heeft meer info dan personage


- lezer op het verkeerde been zetten


- vragen oproepen en pas veel later beantwoorden


- op een heel spannend moment ophouden en met een andere verhaallijn verder gaan


- ontknoping uitstellen met vertraging


- climax

Stream of consciousness

Lange innerlijke monoloog. Je leest dus alles wat een personage denkt, met zijpaden, gedachtesprongen en associaties.

Tijdverloop

- chronologisch of niet


- tijdversnelling


- tijdvertraging


- ritme: afwisseling versnelling vertraging


- flashback


- flashforward

Intertekstualiteit

Wanneer in literaire teksten wordt verwezen naar andere teksten, films of muziek.

Cliffhanger

Auteur eindigt een scene, hoofdstuk of verhaallijn op een heel spannend moment, waardoor de lezer verder wil lezen

Meervoudig personaal vertellen

Verhaal wordt afwisselend vanuit verschillende personages gepresenteerd. Kan ik-perspectief zijn, maar ook personaal en zelfs gemixt.

Multiculturele literatuur

Lastig te definiëren: romans van schrijvers die uit een ander land komen of gaat het over inhoud van de geschriften waarin de verschillen tussen culturen centraal staan?

Ruimte

Omgeving waar de gebeurtenissen plaatsvinden.

Jeugdliteraire prijzen

Boekensleutel


Dioraphte Jongerenliteratuur Prijs


Gouden Griffel


Zilveren Griffel


Gouden Lijst


Gouden Penseel


Zilveren Penseel


Gouden Zoen


Zilveren Zoen


Hotze de Roosprijs


Kinderboekwinkelprijs


Kinderboek van het jaar


Kinder- en Jeugdjury Vlaanderen


Nienke van Hichtum-prijs


Prijs van de Nederlandse Kinderjury


Prijs van de Jonge Jury


Theo Thijssenprijs


Vlag en Wimpel


Woutertje Pieterse Prijs

Literaire kritiek

Zodra iemand min of meer doordacht (en meestal geschreven) reageert op een literaire tekst. Dit kan gebeuren in de vorm van een signalement, een recensie in krant of tijdschrift, een lang kritisch stuk in een tijdschrift of boek.

Literaire competentie

Doelstelling van het literatuuronderwijs.

Literaire canon

Een lijst boeken die voor een gegeven taal als klassiek en cultureel belangrijk voor dat taalgebied gezien worden. De meningen over de noodzaak van zulke lijst is heel controversieel en de discussie vindt gewoonlijk plaats binnen het onderwijs waarvoor zulke canon eventueel belangrijk zou kunnen zijn.

Modernisme 19e eeuw




(dadaïsme, avant-gardisme en expressionisme)

Nederland veranderde in de 19e eeuw van agrarisch naar geïndustrialiseerde maatschappij. Verstedelijking en verzwakking van regionale bindingen.


- verstedelijking


- toenemende politieke/sociale bewustwording


- toenemend individualisme


- massacultuur: amusement en ontspanning


- burgerlijke ideologie: eer, deugdzaamheid, God, respect voor gezag


- ontkerkelijking en verzuiling


- feminisme


- futurisme

Romantiek literatuur 19e eeuw

Literatuur als expressie van eigen gevoelens.


- sehnsucht: onbereikbaar verlangen


- weltschmerz: melancholie


- natuur of verleden, jeugd, wonderbaarlijke etc.


- lyrische teksten: gevoel/emotie




Humor: zelfspot, luchtigheid. Weltschmerz vergroten en ironiseren, absurde situaties, woordspelingen. Snikken en Grimlachjes.

Domineedichters (tot 1880)

Veel schrijvers waren dominee. Belerende of opvoedkundige functie. Schrijven als nevenactiviteit. Verzet door Tachtigers rond 1880: literatuur werd autonoom (zonder opvoedende functie).




Tachtigers: l'art pour l'art


Willem Kloos/Frederik van Eeden/Herman Gorter

Realisme (1840-1880)




Reactie op de Romantiek

Literaire stroming die de eigentijdse werkelijkheid zo authentiek mogelijk wil weergeven. Reactie op de romantiek.


- schrijver wil lezer overtuigen


- verhaalt speelt hier en nu


- schrijver leeft zich in in personage: realistisch beeld


- objectiviteit en realistische weergave door documentatie en onderzoek

Naturalisme (1850-1900)

Vooral in proza en drama. Uitvloeisel van realisme en tegenreactie op romantiek. Alles is bespreekbaar vanuit objectief waarneembare werkelijkheid, dus ook taboes.

Impressionisme (vanaf 1850)

Ontstaan vanuit schilderkunst.


- gericht op beleving moment


- thema's uit moderne dagelijkse leven


- lichteffecten en kleur


- schetsachtige werkwijze


- werken in openlucht

Existentialisme (20e eeuw)

Filosofische en literaire stroming die individuele vrijheid, verantwoordelijkheid en subjectiviteit vooropstelt. Persoon als uniek wezen, verantwoordelijk voor eigen daden en lot. Uitdaging is om in afwezigheid van een god en binnen het zinloze bestaan zijn vrijheid te gebruiken om ethos te bouwen en zijn bestaan zin te geven.

Expressionisme (Modernisme, 20e eeuw)

Gevoelens en ervaringen uitdrukken door een vervorming van de werkelijkheid: gevoelswaarde en het onderbewuste zijn het belangrijkst. (Impressionisme = werkelijkheid)




Er zijn geen wetten. Vervaagde band met werkelijkheid.




Kandinsky

Dadaïsme (Modernisme, 20e eeuw)

Reactie ontgoocheling en ontreddering WO1. Door chaos te scheppen antiburgerlijk, antikunst en cultuurkritiek. Nihilistisch wereldbeeld: geen idealen, geen geloof in betere wereld. Primitieve. Collagetechniek.

Avant-gardisme (Modernisme, 20e eeuw)

Autonomie: literair werk als op zichzelf staand taalbouwsel, niet als weergave van individueel gevoel. Experimenteren met klank, ritme. Geen beschrijving van de werkelijkheid.




Van Ostaijen (avant-garde/dada/collagetechniek)

Interbellum/Forum/vorm-vent

Tijdens het interbellum tijdschriften Forum en Criterium. Forum: vorm-ventdiscussie over aard en functie van poëzie.


Vorm: autonomieopvatting literatuur


Vent: levenshouding achter en in het werk.




Elsschot

Cobra/Vijftigers (1950)

Vernieuwingsbeweging in de poëzie:


- taalexperiment


- spontane creativiteit


- dada/surrealisme


- rede uitschakelen, beroep op gevoel, intuïtie


- nadruk op klank


- associatief


- maatschappijkritisch




Aansluiting bij Cobra en internationale modernisme.






Lucebert/Claus/Kouwenaar/Campert

Close reading

Merlyn (1962-1966). Aandacht voor vorm, stijl structuur en symboliek van de tekst. Vorm van literaire kritiek die zich richt op nauwkeurige lezing van de tekst zelf, zonder rekening houden met de persoon van de auteur.

Literaire stromingen vanaf 1880

- Realisme 1840-1880


- De Tachtigers 1880-1894


- Avant-garde en modernisme 1916-1930


- Interbellum 1930-1940


- Ontluisterend realisme


- De Vijftigers


- Postmodernisten (jaren 70)


- Immigrantenliteratuur

Experimentele poëzie

Experience. Vijftigers. Ervaringen opdoen tijdens het dichtproces. Door taal zoeken naar dat wat gevonden en verwoord kan worden. Autonomie van het gedicht.




Herfst van Lucebert

Impressionistische stijl

Indruk die de werkelijkheid maakt zo precies mogelijk en gedetailleerd weergeven.


- veel bijvoeglijk naamwoorden


- sonnet: natuur chute stemming


- beeldspraak vaak gericht op natuur

Neologisme/nieuwvorming

een taalelement dat nieuw is in een taal. Verreweg de meeste neologismen zijn niet volstrekt nieuw maar samenstellingen, verbasteringen of afleidingen van reeds bestaande woorden.




Kamergotchi

Nieuwe Zakelijkheid (20e eeuw)

Stroming binnen de schilderkunst, reactie op expressionisme: nu juist verstrakking van vorm, vervlakking van kleur en eliminatie van decoratie. Rietveld. In literatuur meer stijlprocedé: objectieve weergave van feiten uit de moderne samenleving met aandacht voor moderne aspecten als industrie, techniek en snelheid.




Forum/Elsschot/Bordewijk/Ter Braak/DuPerron

Postmodernisme (vanaf '70 in 20e eeuw)

Internationale beweging in de literatuur. Wegvallen van grenzen: heden/verleden, realiteit/fictie. Antirealistisch. Metafictie: verteller reflecteert op zijn eigen vertelling. Intertekstualiteit.

Ontluisterend realisme (na WOII)

Reve/Hermans. Rauwe werkelijkheid, onmenselijkheid, veel aandacht voor lichamelijkheid en seksualiteit.

Verschil modernisten/postmodernisten




(opvatting over hoe literatuur zich verhoudt tot de werkelijkheid)

- modernisten: extreme subjectiviteit is een existentiële crisis of intern conflict, een probleem dat opgelost moet worden door de kunstenaar.




- postmodernisten: chaos is onvermijdelijk. Kunstenaar is machteloos en de enige troost is het spelen in deze chaos.