• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/27

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

27 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Kousen en sokken arrest

In Nederland geldt de beperkte materiële leer: van wijziging van wetgeving in de zin van artikel 1 (2) Sr is slechts sprake indien uit die wijziging een gewijzigd inzicht van de wetgever m.b.t. de strafwaardigheid van het gedrag blijkt.


In het arrest is sprake van een wetswijziging die zich heeft voorgedaan twee maanden nadat de economische politierechter vonnis had gewezen, maar nog voordat de HR in cassatie over de zaak kon beslissen. Het cassatiemiddel behelst met een beroep op artikel 1 (2) Sr, dat, nu de wet is gewijzigd, requirant van rechtsvervolging moet worden ontslagen. De rechtsvraag is dus of in cassatie met vrucht een beroep kan worden gedaan op artikel 1, tweede lid, Sr als een verandering van wetgeving in de zin van dat artikel heeft plaatsgehad nadat de uitspraak in hoogste feitelijke aanleg reeds is gedaan. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag bevestigend, overwegende: ‘dat immers, in afwijking van den oorspronkelijken opzet van het cassatiestelsel zoals het in Frankrijk werd ingevoerd, de taak van den H.R., wanneer over verkeerde toepassing of schending van de wet wordt geklaagd, niet zozeer is om te controleren of de lagere rechter een fout heeft gemaakt bij de wetstoepassing, maar veeleer om er voor te waken, dat in het geding, waarin hij de hoogste rechter is voor wat de door het cassatieberoep opgeworpen rechtsvragen betreft, de beslissing met de wet in overeenstemming is.’





Diefstal in noodtoestand (facetwederrechtelijkheid)

Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog heeft de verdachte meerdere malen elektrische energie, toebehorende aan de Gemeente Amsterdam gestolen. Verdachte had een aantal onderduikers in huis genomen waardoor de omvang van het gezin was verdubbeld, zo ook het energieverbruik. Bovendien leidde verdachte thuis een verzetscentrum. De rantsoenen voor gas en elektriciteit waren geheel ontoereikend en na waarschuwingen dat bij verdere overschrijding afsluiting zou volgen, zag verdachte geen andere uitweg dan elektrische energie af te tappen. Verdacht beriep zich op het Landsbelang temeer de Nederlandse Regering te Londen alle verzet tegen de vijand goedkeurde en aanmoedigde.


Het door verdachte omschreven Landsbelang werd terecht aanwezig geacht, alsmede dat hij het dienen van dit belang boven zijn burgerplicht (de wet na te leven) heeft gesteld. Overwegende dat verdachte geacht moet worden tot het begaan van het bewezen verklaarde feit te zijn gedrongen door overmacht in den zin van art. 40 Sr. ontslaat het Hof van Amsterdam de verdachte van alle rechtsvervolging.

Aortaperforatie

In deze zaak gaat verdachte naar een café met een vlijnscherp zakmes in zijn zak, welke hij bereid was te gebruiken in een vechtpartij. Vervolgens lokt de verdachte een vechtpartij uit en bij de daarop volgende vechtpartij steekt verdachte inderdaad iemand neer. De verdachte had het slachtoffer in zijn buik gestoken, waardoor de maag en de aorta werden doorboord. Uit een medisch rapport blijkt vervolgens dat de maagperforaties door een chirurg volledig gehecht waren, maar de twee zeer kleine (millimeter-)perforaties in de aorta niet, terwijl juist uit deze perforaties voortdurend bloed is gespoten waardoor als gevolg van sterk inwendig bloedverlies de dood is ingetreden.


De verdachte stelt als cassatiemiddel dat het Hof op onjuiste gronden heeft verworpen het verweer van verdachte dat ten gevolge van een medische omissie het causale verband tussen verdachte handelwijze en de dood van het slachtoffer ontbreekt. Het slachtoffer zou niet overleden zijn als de chirurg de aortaperforaties had ontdekt. De verdachte probeert on zijn middel dus de causa proxima-benadering. Deze causa proxima-benadering is een verfijning van de conditio sine qua non-theorie. In deze benadering zijn zowel het steken van de verdachte als de omissie van de chirurg oorzakelijk voor de dood van het slachtoffer. De hoge Raad stelt, met het Hof, dat voor de vaststelling van het causaal verband tussen de meessteek door verdachte enerzijds en de dood van het slechtoffer anderzijds beslissend is of di dood redelijkerwijs als gevolg van die gedraging aan de dader kan worden toegerekend. Aan die toerekening hoeft niet in de weg te staan het verzuim van de behandelend arts.




De Hoge Raad hanteert hier dus de leer van de redelijke toerekening. Het intreden van de dood van het slachtoffer kan in dit geval zonder meer worden aangemerkt als een redelijkerwijs te verwachten en aan requirant toe te rekenen gevolg van het feit dat requirant met een scherp mes met kracht het slachtoffer in de buik heeft gestoken. Dit verband tussen oorzaak en gevolg kan niet worden doorbroken door de omstandigheid - indien al juist - dat het tijdig ontdekken van de zeer kleine perforaties in de aorta en het dichten van het aderweefsel de dood wellicht had kunnen voorkomen.

Haarlemse doodslag
De verdachte steekt meerdere keren in op het hoofd en lichaam van het slachtoffer. Het slachtoffer wordt naar het ziekenhuis overgebracht en overlijdt hier op 28 mei. Uit een deskundigenrapport blijkt dat het slachtoffer mogelijk niet zou zijn overleden indien hij betere medische zorg zou hebben gekregen. De rechtbank veroordeelt de verdachte voor doodslag. In hoger beroep stelt de verdachte dat er onvoldoende causaal verband tussen de steekpartij en de dood van het slachtoffer. Het hof stelt dat de mogelijkheid dat het slachtoffer door onvoldoende medische zorg is overleden, niet aan de redelijke toerekening van de dood aan de verdachte in de weg staat en stelt de verdachte derhalve in het ongelijk. De Hoge Raad sluit zich bij het oordeel van het hof aan en stelt dat de steekpartij met opzet op de dood van het slachtoffer was gericht. Als er al sprake was van medisch falen, dan kon dit alsnog aan de verdachte toegerekend worden omdat zonder het gedrag van de verdachte helemaal geen medische zorg nodig was geweest. Bij opzettelijke delicten kunnen de gevolgen op grond van de leer van redelijke toerekening eenvoudig aan de verdachte worden toegerekend.
arrest Hevige-emoties
Causaliteit. Redelijke toerekening mbv adequatietheorie van Träger. Bejaarde wordt bestolen met toepassing van geweld en overlijdt. Verweer: geen causaliteit. HR wel in redelijkheid toerekenbaar (en voorzienbaar: wat een weldenkend mens had kunnen voorzien).
HR: Aldus zijn RB en Hof zonder blijk te geven van een verkeerde rechtsopvatting of hantering van een onjuiste maatstaf tot het oordeel kunnen komen dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijs als gevolg van het gepleegde feit mede aan verdachte kan worden toegerekend. Daarbij hebben RB en Hof met juistheid geoordeeld dat het een feit van algemene bekendheid is dat hevige emoties bij bejaarden dikwijls fatale gevolgen hebben.
Niet-behandelde longinfectie

Verdachte heeft het slachtoffer in haar hals geschoten, waardoor zij een dwarslaesie en een longinfectie heeft opgelopen. Ze wilde haar longinfectie niet laten behandelen, als gevolg waarvan zij overleed. De verdachte betoogt dat er geen causaal verband bestaat tussen zijn gedraging (het schieten) en de dood van het slachtoffer, omdat zij er zelf voor koos om de longinfectie niet te laten behandelen.


De HR oordeelt dat de verdachte de omstandigheden in het leven heeft geroepen die het slachtoffer ertoe hebben gebracht de beslissing te nemen af te zien van medische behandeling, en dat die beslissing in de keten der gebeurtenissen niet een zodanige invloed gehad, dat het overlijden van het slachtoffer niet meer redelijkerwijs als gevolg van het handelen van verdachte aan hem zou kunnen worden toegerekend.

Melk en water arrest

In dit arrest introduceerd de HR de schulduitsluitingsgrond (AVAS) afwezigheid van alle schuld. Dit vloeit voor uit de adagium: geen straf zonder schuld.




Er was in de APV niet opgenomen dat er sprake moet zijn van schuld om als een overtreding aangemerkt te worden en omdat onze stelsel uitgaat van bovengenoemde adagium had er in de verordening moeten staan dat er ook zonder schuld een overtreding zou plaatsvinden.

Verpleegster

Dit arrest gaat over een verpleegster die tijdens een operatie een flesje met de verkeerde vloeistof heeft gegeven, waardoor de patient is overleden. Zij wordt vervolgd door dood door schuld.




De rechtbank en het hof veroordelen haar beiden voor dood door schuld. De HR stelt dat er gelet op de opleiding van de verpleegster, de aard van haar werkzaamheden en het vertrouwen dat men in haar heeft dat ze haar werk goed uitvoert, kan worden gesteld dat zij tekort is geschoten in haar plicht om de nodige oplettendheid te betrachten. Ook stelt de Hoge Raad dat er vanwege haar handelwijze, die van een grove onoplettenheid getuigt, kan worden gesproken van schuld in de zin van art. 307 Sr.




Op sommige personen rust vanwege hun beroep een exra zorgplicht (ook wel Garantenstellung genoemd).

Porsche (roekeloosheid)

Een man was met zijn vriend in een Porsche gestapt nadat hij alcohol had gedronken. Hij heeft gereden met een snelheid van 120 km per uur waar hij maar 80 km per uur mocht rijden en tegelijkertijd gevaarlijke inhaalmanoeuvres uitgevoerd. De laatste inhaalmaboeuvre werd fataal voor de vier inzittenden van de tegenligger en zijn vriend.




Is er sprake van voorwaardelijk opzet zodat aan het bestanddeel van artikel 287 Sr kan worden voldaan?




De Hoge Raad oordeelde dat er geen sprake was van voorwaardelijke opzet. Dit zou namelijk betekenen dat de verdachte ook de aanmerkelijke kans op zijn eigen dood voor lief had genomen en dat was uit de omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond niet af te leiden.




Het Porsche-arrest is daarmee van belang voor de grens tussen voorwaardelijke opzet en bewuste schuld. Het arrest was aanleiding voor het invoeren van roekeloosheid als strafverzwarende omstandigheid.







Apothekersstagiaire

Een stagiaire in een apotheek gebruikt bij de bereiding van een medicijn een verkeerde stof waardoor drie mensen vergiftigd worden, waarvan één uiteindelijk overlijdt. Na de nodige hoeveelheid toegevoegd te hebben bleek het medicijn nog niet werkzaam te zijn, waarop een apothekersassistente haar adviseerde nog een extra gram toe te voegen, niet wetende dat zij een heel verkeerde stof aan het gebruiken was. De stagiaire wordt vervolgd voor dood door schuld (artikel 307 Sr) c.q. het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (artikel 308 Sr).




De stagiaire beroept zich op een verschoonbare dwaling, waardoor er geen sprake zou zijn van culpa.




Het hof stelt dat er sprake is van een verschoonbare dwaling indien een normale zorgvuldige en redelijke persoon in dezelfde omstandigheden dezelfde dwaling zou hebben begaan. In casu is hier volgens het hof geen sprake van. Als stagiare in een apotheek is ook een grote mate van oplettendheid vereist, met het oog op de risico’s die het vak met zich mee brengt. Omdat volgens het hof erg onvoorzichtig door de stagiaire was gehandeld (op de pot methadon zat een waarschuwingsstip en bovendien zag de pot er heel anders uit dan de pot cellulose die zij eigenlijk had moeten gebruiken) is de dwaling ook niet aan de apothekersassistente die haar adviseerde door te gaan aan te rekenen. Het hof veroordeelt derhalve de stagiare omdat er wegens haar onvoorzichtige handelen geen sprake kan zijn van een verschoonbare dwaling. De Hoge Raad oordeelt dat het hof, gelet op de aard van de werkzaamheden en de gemaakte fout, tot een juist oordeel is gekomen. De stagiaire heeft namelijk zelfs niet nadat de stof niet werkzaam bleek te zijn bedacht dat zij misschien een verkeerd ingrediënt had gebruikt. Bovendien heeft zij tegenover de assistente verklaard het juiste bestanddeel (cellulose) gebruikt te hebben, waardoor de assistente niets aan te rekenen valt.

HIV I
In dat arrest had de verdachte, terwijl hij wist dat hij HIV-positief was, onbeschermd seksueel contact gehad met een ander. Het hof had toen gesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans in het leven had geroepen, dat degene waar hij seksueel contact mee had, AIDS zou krijgen en als gevolg hiervan zou komen te overlijden. De verdachte werd derhalve veroordeeld voor poging tot doodslag. In cassatie had de Hoge Raad gesteld dat de kans, naar ervaringsregels, aanmerkelijk genoemd moet kunnen worden. Uit de bewijsmiddelen kon niet blijken dat de verdachte de aanmerkelijke kans op besmetting van de ander had aanvaard, handelen uit grove onachtzaamheid door de verdachte werd immers niet door de bewijsmiddelen uitgesloten. Het arrest van het hof werd derhalve vernietigd en terugverwezen omdat het onvoldoende gemotiveerd was.
HIV II

Heeft de verdachte de aanmerkelijke kans, dat degene waar hij seksueel contact mee had AIDS zou oplopen, aanvaard?




Het hof stelde dat de verdachte op de hoogte was van zijn HIV-besmetting en dat hij door het onbeschermde seksueel contact de aanmerkelijke kans dat de ander zwaar lichamelijk letsel, te weten AIDS, zou oplopen willens en wetens aanvaard. Hij werd derhalve veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De Hoge Raad stelde dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte door zijn gedragingen een gevaar in het leven heeft geroepen. Uit de bewijsmiddelen kan echter niet worden afgeleid dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op besmetting. Het aangaan van onbeschermd seksueel contact door iemand die met HIV besmet is, is gevaarzettend. Deze gevaarzetting brengt echter niet met zich mee dat er naar algemene ervaringsregels een zodanige aanmerkelijke kans op HIV-besmetting in het leven wordt geroepen, dat er sprake is van voorwaardelijk opzet. Dit kan anders zijn indien er sprake is van bijzondere, risicoverhogende omstandigheden, maar nu het hof hier niets over heeft gezegd gaat dit in casu niet op. De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst het terug naar een ander hof.




Rechtsregel: Het hebben van onbeschermd seksueel contact, terwijl men weet dat hij HIV-positief is, brengt op zichzelf, zonder bijzondere, risicoverhogende omstandigheden, niet met zich mee dat er naar algemene ervaringsregels een zodanige aanmerkelijke kans op HIV-besmetting in het leven wordt geroepen, dat er sprake is van voorwaardelijk opzet.



Opticiën (noodtoestand als overmacht)

Uit de Verordening op de Winkelsluiting te Amsterdam volgen strikte sluitingstijden waar winkeliers zich aan moeten houden. Bij een opticien komt na sluitingstijd een man aan die zijn bril verloren is en daarom met spoed een nieuwe bril nodig heeft. De opticien besluit de man wegens het spoedeisende belang te helpen, maar handelt hierdoor in strijd met de verordening en wordt hiervoor vervolgd.




Valt noodtoestand ook onder overmacht in de zin van art. 40 Sr en kan de opticien derhalve een geslaagd beroep op overmacht doen?




De rechtbank oordeelt dat er sprake was van een maatschappelijke verplichting van de opticien om de hulp die van een opticien verwacht wordt te verlenen. In de gegeven noodtoestand had de opticien dus mogen kiezen voor het overtreden van de verordening om zo de man te kunnen helpen. De rechtbank ontslaat de opticien derhalve van alle rechtsvervolging. De Hoge Raad sluit zich bij het oordeel van de rechtbank aan en stelt dat er in casu sprake is van een situatie van overmacht in de zin van art. 40 Sr.

Veearts


(het ontbreken van de materiele wederrechtelijkheid)

Een veearts brengt tijdens een epidemie van mond- en klauwzeer opzettelijk een aantal gezonde koeien in aanraking met reeds geïnfecteerde koeien. De veearts had dit gedaan om de resterende gezonde koeien een milde vorm van symptomen te laten doorstaan door ze te infecteren gedurende een gunstige periode, namelijk de periode dat de koeien droog stonden. De besmetting leidt ertoe dat antistoffen worden ontwikkeld. Door het met opzet besmetten van de koeien pleegde hij een strafbaar feit volgens de Veewet. Volgens de veearts was de besmetting een wetenschappelijk verantwoorde manier om uiteindelijke de gezondheid van het vee te bevorderen. De veearts werd vervolgd voor het in strijd handelen met art. 82 Veewet.




Is het opzettelijk besmetten van vee in strijd met art. 82 Veewet wanneer door deze handeling, het doel dat de wettelijke bepaling beoogt, beter wordt gediend?




De HR vond dat een veearts wel degelijk de taak mag hebben om de gezondheidstoestand van het vee te bevorderen, ook al was dit in strijd met artikel 82 Veewet. Hij handelt hiermee in lijn met de eisen voor het uitoefenen van zijn beroep. Daarom kon hij niet gestraft worden. De Hoge Raad introduceerde derhalve in dit arrest de ongeschreven rechtvaardigingsgrond: het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Dit houdt in dat de dader van een strafbaar feit niet strafbaar is indien door het overtreden van het strafbare feit de doelstelling van dat feit juist beter nageleefd wordt, ook al is de daad formeel gezien in strijd met de letter van de wet.

SER-advies

Een betonfabrikant was zonder de vereiste vergunning van de SER een aannemersbedrijf begonnen. De verdachte had, alvorens hij het bedrijf begon, advies ingewonnen bij de SER. Daar was hem verteld, dat een dergelijke vergunning niet nodig was. In feitelijke aanleg had zowel de economische politierechter als de economische kamer van het hof zich op het standpunt gesteld dat het opvolgen van dit advies voor de verantwoordelijkheid kwam van de verdachte, zodat hij hier geen beroep op kon doen.




De Hoge Raad echter oordeelde een beroep op AVAS kan slagen indien de informatie, op grond waarvan verdachte meent rechtmatig te handelen, is gegeven door een persoon of instantie van wie, niet alleen van de kant van de verdachte maar ook van de kant van elke andere ‘doorsnee; burger,. Verwacht mag worden dat deze de juiste informatie zal geven.

Asbak (definitie term aanranding)

De verdachte heeft een ander opzettelijk met een asbak in het gezicht en op het hoofd geslagen. Die ander liep hierdoor letsel op en de verdachte werd vervolgd voor mishandeling. De verdachte stelde primair dat hij heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding(noodweer). Subsidiair stelde de verdachte dat als hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging had overschreden, dit het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding was veroorzaakt (noodweerexces).




Was er in casu sprake van noodweer dan wel noodweerexces?




Het hof had het beroep op noodweer dan wel noodweerexces verworpen omdat uit niets bleek dat er sprake was geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich had moeten verdedigen. In dit arrest heeft de HR een duidelijke definitie aan de term ‘aanranding’ gegeven. Niet alleen gedragingen die als een feitelijke aantasting kunnen worden beschouwd vallen onder deze term, maar ook gedragingen die een onmiddellijk dreigend gevaar voor zodanige aantasting opleveren.

Culpa in Causa

Verdachte heeft onder invloed van cocaïne zijn grootmoeder met een mes door een halssteek en meerdere daarop volgende steken om het leven gebracht. Hij verklaart dat hij verscheidene malen met het mes heeft gestoken om het gillen van zijn grootmoeder te doen stoppen. Hij wordt vervolgd voor doodslag.




Is er sprake van opzet, en zo ja is de jongen strafbaar nu hij door de cocaïne aan een psychose leed?




Het hof veroordeelde de jongen voor doodslag. De Hoge Raad stelde met betrekking tot de vraag of er sprake van opzet was dat uit het gedrag en de verklaring van de verdachte is gebleken dat geacht moet worden dat hij zijn oma heeft willen doden. Er was dus sprake van opzet bij de jongen. Met betrekking tot de vraag of de jongen strafbaar is stelt de Hoge Raad dat de jongen bekend was met de invloed die cocaïne op hem had en dat het algemeen bekend is dat cocaïne het besef kan aantasten. Derhalve kan het de jongen worden verweten dat hij zichzelf in een toestand van psychose heeft gebracht en daardoor zijn oma heeft vermoord. Hij kan dus geen beroep op ontoerekeningsvatbaarheid doen. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de jongen.




Rechtsregel: Indien iemand wegens een zieke stoornis, in casu de psychose, een strafbaar feit begaat, kan deze daad toch aan hem worden toegerekend indien diegene zich verwijtbaar in de toestand van die zieke stoornis heeft gebracht.

Bijlmer in noodweer

Dit arrest gaat over een vrouw die op twee verdachte heeft geschoten (tasjesdieven) waarvan eentje is overleden.




Kan de vrouw een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweer-exces doen, gelet op het feit dat zij een illegaal pistool bezat?




Het hof stelde dat de vrouw gezien haar schietervaring en de korte afstand in staat geweest had moeten zijn om de jongens in minder vitale delen van hun lichaam te raken. Het hof stelde echter dat dit schieten het onmiddelijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die door de overval was veroorzaakt. Het beroep op noodweer wordt verworpen, maar het beroep op noodweer-exces wordt derhalve gehonoreerd en de vrouw wordt van alle rechtsvervolging ontslagen. Het feit dat de vrouw een illegaal wapen bezat, doet niets af aan het geslaagde beroep op noodweer-exces omdat vuurwapengebruik in dit geval noodzakelijk was. De Hoge Raad sloot zich bij het oordeel van het hof aan en verwierp het cassatieberoep.




Rechtsregel: Het feit dat iemand tijdens de verdediging van zijn lijf een illegaal pistool bezit, staat een geslaagd beroep op noodweer of noodweer-exces niet in de weg.



In de steek gelaten vrouw

De verdachte kreeg een relatie met een man. Na enige tijd verbrak de man de relatie omdat hij verliefd was geworden op een andere vrouw. Toen de verdachte hierachter kwam is de vrouw naar het huis van de man gegaan om verhaal te halen. Tijdens de confrontatie werd de verdachte zo boos dat zij de man meerdere malen met een mes in zijn borststreek stak, waardoor de man kwam te overlijden. De verdachte werd vervolgd voor doodslag, maar verweerde zich door te stellen dat er sprake was van psychische overmacht.




De rechtbank en het hof hadden de verdachte beide veroordeeld voor doodslag. Het hof had het verweer van de verdachte verworpen op de grond van het feit dat de verdachte zich willens en wetens naar het huis van de man had begeven, terwijl zij had kunnen weten dat daar een zodanige hevige gemoedsbeweging zou kunnen ontstaan waardoor het tenlastegelegde zou kunnen gebeuren. De conclusie dat de vrouw had moeten weten wat er had kunnen gebeuren, baseerde het hof op een aantal feiten en omstandigheden. De Hoge Raad stelde dat het hof het beroep op psychische overmacht onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen. De conclusie van het hof sluit namelijk niet uit dat er wel degelijk sprake was van een drang waaraan de verdachte in redelijkheid geen weerstand kon bieden en waartegen zij zich niet willens en wetens heeft blootgesteld. De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst het terug naar een ander hof.

Uitzendbureau Cito

Twee mannen, die er dankzij bromfietshelmen en sjaals onherkenbaar uitzagen, zaten te wachten tot een geldwagen geld bij Uitzendbureau Cito had afgegeven om het uitzendbureau vervolgens te kunnen overvallen. Nadat de geldwagen het geld had afgegeven, liepen de mannen, met schietklaar pistool en lege weekendtas, naar het uitzendbureau en belden zij daar aan. Zij werden echter vrijwel meteen door de gewaarschuwde politie aangehouden. De mannen werden vervolgd voor poging tot overval. Zij verweerden zich echter door te stellen dat er slechts sprake was geweest van een voorbereiding, wat destijds nog niet strafbaar was gesteld.




Was er in casu sprake van een begin van uitvoering of slechts van een voorbereidingshandeling?




Er is sprake van een begin van uitvoering indien de gedragingen naar haar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf.

Grenswisselkantoor

Voor een grenswisselkantoor staat een auto te wachten met draaiende motor met daarin twee mannen. In de auto bevinden zich wapens, handboeien en andere verdachte materialen. De mannen dragen dubbele kleding en pruiken. Een werknemer van het grenswisselkantoor die op dat moment naar binnen wil gaan vertrouwt de situatie niet en belt de politie. Na een achtervolging worden de verdachten aangehouden. Zij worden vervolgd op grond van poging tot afdreiging (artikel 317 jo. 45 Sr). De rechter-commissaris wijst inbewaringstelling op grond van deze vervolging echter af omdat hij geen strafbare poging aanwezig acht. De officier van justitie gaat tegen deze beslissing in beroep bij de rechtbank.




Heeft het voornemen van de verdachten om een misdrijf te plegen zich door een begin van uitvoering geopenbaard?




De Hoge Raad stelt dat er niet gesproken kan worden van een begin van uitvoering indien iemand zich naar een grenswisselkantoor begeeft met het voornemen daar een misdrijf te plegen, maar de auto nog niet verlaten heeft of nog geen andere gedraging heeft verricht die moet worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat voorgenomen misdrijf.

HR 30 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1769
In de zaak die aanleiding gaf tot het arrest, werd een verdachte veroordeeld voor een poging tot het voorhanden hebben van een vuurwapen (artikel 45 Sr jo. artikel 26 WWM). Verdachte had telefonisch gereageerd op een advertentie op www.wapenadvertenties.nl waarin een wapen te koop werd aangeboden. Verdachte meldde tijdens het telefoongesprek dat hij het wapen wilde kopen. Op vragen van de verkoper verklaarde verdachte dat hij geen verlofhouder was. Hierop brak de verkoper het gesprek af. De Hoge Raad laat het veroordelende vonnis van het Hof in stand. Daarmee is duidelijk dat naar zijn opvatting dus toch (al snel) sprake kan zijn van een poging tot een formeel delict, zoals artikel 26 WWM.
HR 26 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:109
In het arrest van 26 januari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:109) maakte de Hoge Raad duidelijk dat ook als er sprake is van een voltooide poging, er nog plaats kan zijn voor vrijwillige terugtred. Het gaat er immers niet om of de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat sprake is van een strafbare poging, maar of hij is teruggetreden voordat sprake is van een voltooid misdrijf. Voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging zal veelal een zodanig optreden van de verdachte zijn vereist dat dit ‘naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten’
HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637

In casu heeft het hof zijn oordeel dat te dezen niet sprake is van medeplichtigheid maar van medeplegen, onvoldoende gemotiveerd. Daarbij heeft de HR in aanmerking genomen dat het hof kennelijk vooral betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid ‘dat de verdachte niet alleen de bestuurder is geweest van de beoogde vluchtauto en ter plaatse de medeverdachten heeft opgewacht, maar ook betrokken is geweest bij de voorverkenning van de plaats delict’.




Naast de algemene vereisten die voor de strafbaarheid van elke deelnemingsvorm gelden (accessoriteit en opzet) ligt het zwaartepunt bij medeplegen op het criterium of van een zo nauwe en bewuste samenwerking tussen twee of meer personen kan worden gesproken dat sprake is van medeplegen. De invulling van dit criterium is casuïstisch, maar de jurisprudentie van de HR geeft wel enige handvatten. Zo stelt de HR in 2014 (HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637): ‘De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is’ […] en […] ‘de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage […] heeft geleverd’ De vraag blijft dan echter wanneer nu daadwerkelijk sprake is van een voldoende significante of wezenlijke bijdrage van voldoende gewicht. Daarover merkt de HR in hetzelfde arrest op: Bij ‘de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.’

Pastoor (feitelijke dader bij doen plegen niet strafbaar)

De casus handelde om een pastoor die een schooltje dreef, met leslokalen die waren afgekeurd voor onderwijsactiviteiten aan het aantal kinderen dat daar zangles kreeg. De pastoor werd ten laste gelegd: het doen plegen van geven van onderwijs aan te veel kinderen in voor dat doel afgekeurde lokalen. Voor "doen plegen" was gekozen omdat de pastoor het onderwijs niet zelf gaf, maar daarvoor twee onderwijzeressen in dienst had.




De pastoor wist dit met succes aan te vechten. Bij "doen plegen" was het noodzakelijk dat de pleger een willoos werktuig in handen van de deelnemer is, en dat kon van de onderwijzeressen niet worden gezegd. De Hoge Raad gaf hem gelijk, en meende dat "doen plegen" niet van toepassing kan zijn als degene die het delict pleegt zelf strafrechtelijk verantwoordelijk is. In het pastoor-arrest werd aldus vastgelegd dat "doen plegen" de voorwaarde kent dat degene die de gedraging pleegt niet zelf gestraft kan worden. De Hoge Raad meende dus dat hoewel het vertoonde gedrag ongetwijfeld laakbaar was, het telastegelegde niet was bewezen. Er was geen sprake van doen plegen, maar van uitlokking.




Sinds het IJzerdraad-arrest is bepaald dat een leidinggevende ook strafbaar kan zijn vanwege 'functioneel daderschap'.

Examen (medeplichtigheid aan uitlokking/ deelneming aan deelneming / samengestelde deelneming)

Tijdens een schriftelijk examen voor het Middenstandsdiploma werd een kandidaat betrapt die zich voor een ander uitgaf. De valse kandidaat was tot deze poging tot oplichting uitgelokt door degene voor wie hij zich uitgaf, omdat deze erg tegen het examen opzag. De uitlokker had hulp gevraagd en gekregen van zijn docent, die hem een lijstje had gegeven met namen van geschikte dubbelgangers die al voor hetzelfde examen waren geslaagd. Deze docent werd vervolgd wegens medeplichtigheid aan uitlokking van een strafbare poging tot oplichting.




Is medeplichtigheid tot uitlokking van een misdrijf strafbaar?




De Hoge Raad acht deze vorm van samengestelde deelneming strafbaar. Hij stelt dat handelingen steeds vaker ‘niet rechtstreeks doch door méér tusschenkomende personen’ worden verricht en onaanvaardbaar zou zijn dat men straffeloosheid zou kunnen bewerkstelligen door een tussenschakel in te lassen.

Containerdiefstal

Een aantal containers met daarin auto-onderdelen en kalkoen worden door twee of meer verenigde personen in opdracht van de verdachte gestolen. De verdachte heeft de containers uitgezocht die gestolen moesten worden en voorzorgsmaatregelen voor de diefstal genomen. Hij was dus degene die alles voor de diefstal bedacht en geregeld had, hij was echter niet fysiek aanwezig bij de diefstal. De verdachte wordt vervolgd voor diefstal in vereniging, maar beroept zich op het feit dat hij niet fysiek bij de diefstal aanwezig was en dus niet voor dit feit vervolgd kan worden.




Is de lijfelijke aanwezigheid bij diefstal noodzakelijk voor de kwalificatie van deelneming bij het ten laste gelegde delict?




Het hof overweegt dat de samenwerking van de verdachte met zijn mededaders zodanig volledig en nauw is geweest dat bij verdachte van medeplegen dient te worden gesproken. Hierdoor zou sprake zijn van handelen tezamen en in vereniging met anderen, zoals door het hof bewezen is verklaard. De Hoge Raad bepaalt dat het feit dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte bij de ten laste gelegde feiten niet lijfelijk aanwezig is geweest niets afdoet aan het oordeel van het hof. Voldoende is dat er sprake was van een zodanige samenwerking van de verdachte met de mededaders, zodat de afwezigheid van lijfelijke aanwezigheid wordt gecompenseerd. De Hoge Raad verwerpt derhalve het beroep van verdachte.




Rechtsregel: Als de samenwerking zo nauw en volledig is geweest en de activiteiten achter de schermen een voldoende substantie hebben, kan er ondanks de afwezigheid van fysieke lijfelijkheid van medeplegen worden gesproken.