Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
22 Cards in this Set
- Front
- Back
8.5.4 De prefrontale cortex
De prefrontale cortex speelt een belangrijke executieve en superviserende rol over |
de meer automatische en toepassingsgerichte verwerkingsprocessen die meer posterieur gelegen zijn.
|
|
Veel van de input naar de prefrontale cortex is via de |
thalamus afkomstig vanuit de basale ganglia.
|
|
Anatomisch en functioneel kunnen er vijf verschillende fronto subcorticale circuits onderscheiden worden.
Elk circuit ontspringt in een bepaalde frontale zone en projecteert naar de basale ganglia, van daaruit naar de thalamus, en vervolgens terug naar die frontaalzone van waaruit het circuit ontspringt.
Elk circuit krijgt projecties van en projecteert naar verschillende andere hersengebieden. Elk circuit heeft twee routes, een directe en een indirecte (zie ook paragraaf 8.5.2).
De volgende circuits worden onderscheiden (Alexander et al., 1986) :
m o d l a |
• Het motorisch circuit, • Het oculomotorisch circuit, • Het dorsolateraal prefrontaal circuit, • Het Lateraal orbitofrontaal circuit, • Het anterieur cingulair circuit,
|
|
• Het motorisch circuit, • Het oculomotorisch circuit, • Het dorsolateraal prefrontaal circuit, • Het Lateraal orbitofrontaal circuit, • Het anterieur cingulair circuit,
|
• Het motorisch circuit, dat ontspringt en eindigt in de premotorische zone, de SMA, de primaire motorische zone en de somatosensorische cortex (zie ook paragraaf 8.5.2). De prefrontale zone behoort niet tot dit circuit.
dat ontspringt en eindigt in de frontale oogbewegingszone (Brodmann-area 8). Dit circuit controleert de saccadische oogbewegingen op een cmticaal niveau (cfr. de gelijkaardige oriënterende controle over de saccadische oogbewegingen door de colliculus superior op subcorticaal niveau), en maakt deel uit van een groter systeem dat verantwoordelijk is voor de motorische aspecten van het oriënterend en explorerend gedrag met de ogen, het hoofd en waarschijnlijk ook de ledematen (Bradshaw & Mattingley, 1995).
dat ontspringt en eindigt in de dorsolaterale convexiteit van de prefrontale cortex (Brodmann-areas 9 en 10).
dat ontspringt en eindigt in de inferolaterale prefrontale cortex (Brodmann-area 10).
dat ontspringt en eindigt in de prefrontaal gelegen anterieure gyrus cinguli (Brodmann-area 24). Dit limbisch circuit gaat niet via bet neostriatum (zoals de andere vier), maar via de nucleus accumbens, een limbische structuur. |
|
• Het motorisch circuit, dat ontspringt en eindigt in |
de premotorische zone, de SMA, de primaire motorische zone en de somatosensorische cortex (zie ook paragraaf 8.5.2). De prefrontale zone behoort niet tot dit circuit.
|
|
dat ontspringt en eindigt in |
de frontale oogbewegingszone (Brodmann-area 8).
Dit circuit controleert de saccadische oogbewegingen op een cmticaal niveau (cfr. de gelijkaardige oriënterende controle over de saccadische oogbewegingen door de colliculus superior op subcorticaal niveau), en maakt deel uit van een groter systeem dat verantwoordelijk is voor de motorische aspecten van het oriënterend en explorerend gedrag met de ogen, het hoofd en waarschijnlijk ook de ledematen (Bradshaw & Mattingley, 1995).
|
|
dat ontspringt en eindigt in |
de dorsolaterale convexiteit van de prefrontale cortex (Brodmann-areas 9 en 10).
|
|
dat ontspringt en eindigt in |
de inferolaterale prefrontale cortex (Brodmann-area 10).
|
|
dat ontspringt en eindigt in de |
prefrontaal gelegen anterieure gyrus cinguli (Brodmann-area 24). Dit limbisch circuit gaat niet via bet neostriatum (zoals de andere vier), maar via de nucleus accumbens, een limbische structuur. |
|
Cummings (1993) beschreef drie verschillende frontaalsyndromen die corresponderen met letsels aan één van de drie hierboven beschreven prefronto-subcorticale circuits.
D O A |
Het dorsolateraal Het orbitofrontaal syndroom Het anterieur cingulair syndroom |
|
Het dorsolateraal Het orbitofrontaal syndroom Het anterieur cingulair syndroom |
Het dorsolateraal prefrontaal syndroom is geassocieerd met stoornissen in de executieve functies die betrokken zijn bij doelgericht gedrag, flexibiliteit, planning, probleemoplos sing, anticipatie en feedbackcontrole (zie ook hoofdstuk 'Executieve functies').
Het orbitofrontaal syndroom gaat gepaard met persoonlijkheidsveranderingen, een duidelijk tekort aan ziekte-inzicht, impulsiviteit, desin hibitie en ander sociaal onaanvaardbaar gedrag.
Bij het anterieur cingulair syndroom vertoont de patiënt apathie, traagheid, initiatiefverlies, tekort aan spontane activiteit en emotionele onverschilligheid. Op mo torisch vlak gaan de laatste twee syndromen gepaard met respectievelijk hyper- en hypoactiviteit. |
|
Het dorsolateraal prefrontaal syndroom is geassocieerd met stoornissen in |
de executieve functies die betrokken zijn bij doelgericht gedrag, flexibiliteit, planning, probleemoplos sing, anticipatie en feedbackcontrole (zie ook hoofdstuk 'Executieve functies').
|
|
Het orbitofrontaal syndroom gaat gepaard met |
persoonlijkheidsveranderingen, een duidelijk tekort aan ziekte-inzicht, impulsiviteit, desin hibitie en ander sociaal onaanvaardbaar gedrag.
|
|
Bij het anterieur cingulair syndroom vertoont de patiënt |
apathie, traagheid, initiatiefverlies, tekort aan spontane activiteit en emotionele onverschilligheid.
|
|
Op motorisch vlak gaan de laatste twee syndromen (orbitofrontaal syndroom en anterieur cingulair syndroom) gepaard met respectievelijk ... |
hyper- en hypoactiviteit. |
|
Integenstelling tot de motorische functies van de premotoriscbe en primaire motorische cortex, zijn de motorische functies van de prefrontale zone en hun integratie met de motorische functies van de premotorische cortex veel complexer waardoor ze |
zich moeilijker laten omschrijven (Stuss & Benson , 1986). De prefrontale cortex oefent in elk geval geen directe invloed uit op de bewegingscontrole, aangezien stimulatie van deze zone geen bewegingen uitlokt.
De invloed is veeleer indirect van aard, via projecties naar de premotorische zones.
|
|
Er bestaan talrijke theorieën over de precieze rol van de prefrontale cortex in de beweging controle. Hoewel deze theorieën van elkaar verschillen, lijken ze het toch eens te zijn over het feit dat …. betrokken is bij... |
de prefrontale zone betrokken is bij de temporele organisatie van gedrag (Kolb & Whishaw, 1990).
|
|
Gedrag speelt zich af in de tijd, in een driedimensionale ruimte en in relatie tot de omgevingsinformatie.
Gedrag is opgebouwd uit een reeks kleinere gedragscomponenten die samengebracht dienen te worden in dejuiste volgorde, op het juiste moment en op de juiste plaats.
Fuster (1989) benadrukte het belang van deze temporele gedragscontrole en situeerde deze functie ter hoogte van |
de dorsolaterale frontale cortex. |
|
Prefrontale letsels kunnen resulteren in een de organisatie van de actieve, willekeurige, bewuste complexe motorische handelingsprogramma's.
In nieuwe ongewone situaties heeft een patiënt met prefrontale letsels moeite met het bedenken en plannen van nieuwe motorische programma's door middel van het combineren, aanpassen en integreren van oude programma's.
ln plaats daarvan ... |
valt bij terug op elementaire, stereotiepe handelingen.
Er zijn ook problemen met het onderdrukken en uitstellen van impulsieve gedrags reacties waardoor de patiënt zich niet aan het oorspronkelijk geplande programma kan houden. |
|
De uitvoering ervan wordt verstoord door onmiddelJijke ongecontroleerde irrelevante associatieve impulsen en wordt vervangen door meer automatische stereotiepe handelingspatronen .
Typisch bij prefrontale letsels is ook |
de dissociatie tussen taal en handeling.
Hoewel dergelijke patiënten mondelinge instructies perfect begrijpen en onthouden, kunnen zij hun gedrag niet door deze instructies laten leiden. |
|
Kenmerkend bij prefrontale letsels is dat er in tegenstelling tot premotorische letsel geen tekenen zijn van elementaire motorische perseveratie (zie vorige paragraaf) , en dat niet zozeer de afzonderlijke bewegingen, maar de …. |
handelwijzen verstoord zijn.
|
|
Naast het feit dat dergelijke patiënten hun gedrag niet meer kunnen reguleren, verliezen zij ook het vermogen om hun gedrag te controleren waardoor zij |
hun fouten niet opmerken.
Het feedback mechanisme waarbij het resultaat van de handeling wordt vergeleken met het originele plan, valt weg. |