• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/82

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

82 Cards in this Set

  • Front
  • Back
Welke structuren worden in de afbeelding aangegeven met de pijlen?
a. processi transversi
b. lamina
c. facetgewrichten.

Welke structuren worden in de afbeelding aangegeven met de pijlen?


a. processi transversi


b. lamina


c. facetgewrichten.


c. facetgewrichten

In onderstaande afbeelding zie je een tekening van de arteriële vaatboom van de arm. De arm is getoond in de anatomische stand.
Wat is de naam van het met een asterisk (*) gemarkeerde bloedvat?
a. a. ulnaris
b. a. radialis
c. a. cephalica
d. a. b...

In onderstaande afbeelding zie je een tekening van de arteriële vaatboom van de arm. De arm is getoond in de anatomische stand.


Wat is de naam van het met een asterisk (*) gemarkeerde bloedvat?


a. a. ulnaris


b. a. radialis


c. a. cephalica


d. a. brachialis


b. a. radiali

In onderstaande afbeelding zie je een schematische weergave van de vier compartimenten van het onderbeen. Met cijfers zijn deze compartimenten in willekeurige volgorde aangegeven.
In welk compartiment bevindt zich de n. tibialis?
a. 1
b. 2
c. 3
d. 4

In onderstaande afbeelding zie je een schematische weergave van de vier compartimenten van het onderbeen. Met cijfers zijn deze compartimenten in willekeurige volgorde aangegeven.


In welk compartiment bevindt zich de n. tibialis?


a. 1


b. 2


c. 3


d. 4


b. 2

In onderstaande afbeelding zijn vier mogelijke vrijlichaamsdiagrammen getekend van een hand die een voorwerp grijpt. De krachten op het voorwerp (Fv) en de reactiekrachten hiervan op de hand (Frv) zijn in alle gevallen correct weergegeven.


Wel...

In onderstaande afbeelding zijn vier mogelijke vrijlichaamsdiagrammen getekend van een hand die een voorwerp grijpt. De krachten op het voorwerp (Fv) en de reactiekrachten hiervan op de hand (Frv) zijn in alle gevallen correct weergegeven.


Welk vrijlichaamsdiagram geeft het krachtenspel in de pols van een grijpende hand op de juiste wijze weer?


D

In onderstaande afbeelding wordt (schematisch) een perifere zenuw in de bovenste extremiteit getoond inclusief zijn sensibel verzorgingsgebied.


Welke zenuw is dit?


 

In onderstaande afbeelding wordt (schematisch) een perifere zenuw in de bovenste extremiteit getoond inclusief zijn sensibel verzorgingsgebied.


Welke zenuw is dit?


n. medianus

In onderstaande afbeelding wordt met een pijl een belangrijke structuur weergegeven die zich in het foramen vertebrale bevindt.


Wat is deze structuur?

In onderstaande afbeelding wordt met een pijl een belangrijke structuur weergegeven die zich in het foramen vertebrale bevindt.


Wat is deze structuur?

de zenuwwortel

Onderstaande afbeelding toont een microscopische opname van een histologisch gekleurd biopt. De kleur van de bewerkte coupe zegt echter niets over de kleur van dit weefsel in vivo.


Drie beweringen hierover zijn:


1 Dit weefsel is van nature...

Onderstaande afbeelding toont een microscopische opname van een histologisch gekleurd biopt. De kleur van de bewerkte coupe zegt echter niets over de kleur van dit weefsel in vivo.


Drie beweringen hierover zijn:


1 Dit weefsel is van nature kleurloos.


2 Dit weefsel is van nature rood door een hoog gehalte aan actine.


3 Dit weefsel is van nature rood door een hoog gehalte aan myoglobine.


Welk bewering is of welke zijn juist?


3 Dit weefsel is van nature rood door een hoog gehalte aan myoglobine.

De afbeelding toont een menselijke wervel. Uit welk deel van de wervelkolom is deze wervel afkomstig?


a. thoracale deel


b. sacrale deel


c. lumbale deel


d. cervicale deel


 

De afbeelding toont een menselijke wervel. Uit welk deel van de wervelkolom is deze wervel afkomstig?


a. thoracale deel


b. sacrale deel


c. lumbale deel


d. cervicale deel


c. lumbale deel

De wervels hebben in de verschillende delen van de wervelkolom ook verschillende kenmerken. In onderstaande afbeelding zie je een wervel. Welke soort wervel is hier afgebeeld?


a. thoracale deel


b. sacrale deel


c. lumbale deel


d. ce...

De wervels hebben in de verschillende delen van de wervelkolom ook verschillende kenmerken. In onderstaande afbeelding zie je een wervel. Welke soort wervel is hier afgebeeld?


a. thoracale deel


b. sacrale deel


c. lumbale deel


d. cervicale deel


a. thoracale deel

Welke bevindingen bij zenuwgeleidingsonderzoek wijzen op een carpaal tunnel syndroom?
a. normale distale motorische latentietijd (DML) van de nervus medianus bij afleiden op de musculus abductor pollicis brevis en stimulatie van de zenuw ter hoogte van de pols.
b. vertraagde sensibele zenuwgeleiding van de nervus medianus over het traject tussen pols en handpalm met normale zenuwgeleiding in het traject tussen de handpalm en dig II of dig III.
c. verlengde distale sensibele latentietijd van de nervus medianus én de nervusulnaris afgeleid op dig IV na stimulatie van de betreffende zenuw ter hoogte van de pols op gelijke afstanden van de afleid electrode.
d. alle genoemde bevindingen.

b. vertraagde sensibele zenuwgeleiding van de nervus medianus over het traject tussen pols en handpalm met normale zenuwgeleiding in het traject tussen de handpalm en dig II of dig III.

Wat is kyfose?
a. versterkte posterieur convexe angulatie in het sagitale vlak.
b. versterkte anterieur convexe angulatie in het sagitale vlak.
c. verminderde posterieur convexe angulatie in het coronale vlak.
d. verminderde anterieur convexe angulatie in het coronale vlak.

a. versterkte posterieur convexe angulatie in het sagitale vlak.

Welke van onderstaande afwijkingen hoort bij de ziekte van Scheuermann?
a. wigvorming van drie opeenvolgende wervellichamen.
b. versterkte lumbale lordose.
c. verminderde thoracale kyfose.
d. verkalking van het ligamentum longitudinale anterius.

a. wigvorming van drie opeenvolgende wervellichamen.

Klachten van een tintelende duim en wijsvinger kunnen ook veroorzaakt worden door een carpaal tunnel syndroom. Twee beweringen over het carpaal tunnel syndroom zijn:
1 Een carpaal tunnel syndroom zal, omdat het een drukneuropathie van een puur sensibele zenuw is, nooit leiden tot krachtsverlies.
2 De frequentie van het carpaal tunnel syndroom is bij mannen lager dan bij vrouwen.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a. alleen 1
b. alleen 2
c. 1 en 2
d. geen

b. alleen 2

Bij de regulatie van de vaatwandreactiviteit speelt het myogeen mechanisme een belangrijke rol. Hierbij reageert de gladde spiercel op mechanische oprekking door te contraheren. Welke veranderingen vinden daarbij achtereenvolgens plaats bij de plasmamembraan van de gladde spiercel?
a. rek -> K-kanaal sluit -> membraan depolariseert -> Ca-kanaal opent -> contractie
b. rek -> K-kanaal opent -> membraan hyperpolariseert -> Ca-kanaal sluit -> contractie
c. rek -> Ca-kanaal sluit -> membraan hyperpolariseert -> K-kanaal opent -> contractie
d. rek -> Ca-kanaal opent -> membraan depolariseert-> K-kanaal sluit -> contractie.

a. rek -> K-kanaal sluit -> membraan depolariseert -> Ca-kanaal opent -> contractie

Bij de ziekte van McArdle is het spierfosfofructokinase deficiënt, waardoor de spieren geen glycogeen of plasmaglucose kunnen gebruiken voor spierarbeid. De patiënten krijgen kramp bij krachtige arbeid, maar zijn wel in staat om langdurig rustige arbeid te verrichten. Over de reden waardoor deze patiënten toch rustige arbeid kunnen verrichten, worden vier beweringen gedaan:
1 De spieren van deze patiënten bevatten een veel grotere fosfocreatine voorraad dan normaal.
2 De spieren van deze patiënten bevatten overwegend witte spiervezels.
3 De spieren van deze patiënten ontwikkelen op den duur een hoge lactaatdrempel.
4 De spieren van deze patiënten zijn wel in staat tot vetzuurverbranding.
Welke bewering is juist?

4 De spieren van deze patiënten zijn wel in staat tot vetzuurverbranding.

Tom Corstjens is Nederlands kampioen kogelstoten bij de junioren. Volgend jaar hoort hij bij de senioren. Hij zal zijn beste prestatie met minimaal 4 meter moeten verbeteren om ook dan kans te maken op het kampioenschap. Zijn trainer adviseert hem onder andere om creatine als voedingssupplement te gebruiken. Vier verklaringen voor de werking van creatine als voedingssupplement zijn:
1 Creatine verhoogt de actomyosine ATPase activiteit en daarmee de spierkracht.
2 Creatine verhoogt het fosfocreatine en daarmee de energievoorraad van de spier.
3 Creatine verhoogt het glycogeen en daarmee het uithoudingsvermogen van de spier.
4 Creatine verhoogt het spiervolume en daarmee de contractiesnelheid.
Welke van deze verklaringen is juist?

2 Creatine verhoogt het fosfocreatine en daarmee de energievoorraad van de spier.

Een patiënt komt bij de huisarts met pijnklachten in de arm. De huisarts stelt vast dat het om een tenniselleboog gaat. Hij besluit tot injecties met corticosteroïden en pijnstillers, en overweegt immobilisatie van de arm door middel van een mitella. Met welk van onderstaande termen wordt adaptatie van een spier aan langdurige immobilisatie het best omschreven?
a. spierverkorting
b. spieratrofie
c. katabolisme
d. anorexia musculosa

b. spieratrofie

Een patiënt van 65 jaar meldt zich bij de vaatchirurg met claudicatieklachten van het rechterbeen. Op een CT-angiografie wordt een korte stenose gezien van de arteria femoralis superficialis. Welke bewering is juist?
a. De patiënt moet eerst looptraining krijgen, voordat een invasieve behandeling is geïndiceerd.
b. Een bypass operatie wordt alleen verricht in het geval van necrose.
c. Een korte stenose kan niet met percutane transluminale angioplastie worden behandeld.
d. Met ascal en statine zullen de klachten verbeteren.

a. De patiënt moet eerst looptraining krijgen, voordat een invasieve behandeling is geïndiceerd.

Bij Raynaud zijn verschillende mediatoren betrokken die geassocieerd zijn met vasodilatatie en vasoconstrictie. Drie van deze mediatoren zijn:
1 endotheline
2 NO
3 prostacycline
Welke van de onderstaande associaties van de genoemde mediatoren met vasodilatatie en vasoconstrictie is juist?
a. vasoconstrictie: 1; vasodilatatie: 2
b. vasoconstrictie: 2; vasodilatatie: 3
c. vasoconstrictie: 3; vasodilatatie: 1
d. vasoconstrictie: 3; vasodilatatie: 2

a. vasoconstrictie: 1; vasodilatatie: 2

Je bent huisarts. Een 60-jarige man komt bij je op het spreekuur en klaagt over een pijnlijk rechterbeen tijdens het lopen. Bij onderzoek hoor je een souffle in de rechterlies. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van deze bevinding?
a. spataderen
b. stenose in het traject van de arteria tibialis posterior
c. stenose in het traject van de arteria femoralis
d. aorta stenose

c. stenose in het traject van de arteria femoralis

Een patiënt heeft claudicatio intermittens klachten van de linkerkuit die sinds een ½ jaar bestaan. Hij wordt door de huisarts onderzocht. Wat zal de huisarts waarschijnlijk vinden bij het lichamelijk onderzoek?
a. irregulaire pols met een normale frequentie; afwezige pulsaties van de linker a. poplitea
b. lagere temperatuur van het linkerbeen in vergelijking met het rechterbeen
c. afwezige pulsaties van de linker a. poplitea en de linkervoetarteriën
d. verminderde ‘capillary refill’ van de tenen van de linkervoet

a. irregulaire pols met een normale frequentie; afwezige pulsaties van de linker a. poplitea

Je bent huisarts. Een 61-jarige man komt op het middagspreekuur. Hij vertelt de afgelopen twee dagen geleidelijk een pijnlijk linker onderbeen te hebben gekregen. Er was geen trauma geweest. Wel is hij net terug van een vliegreis uit Australië. Nu heeft hij bijna geen gevoel meer in het onderbeen en hij kan nauwelijks meer lopen. Je denkt aan een trombosebeen. Welk symptoom past daar bij?
a. zwelling
b. zeer bleke huidskleur
c. paresthesiën
d. afwezigheid van perifere pulsaties

a. zwelling

Twee beweringen over de lange termijn gevolgen van een diepe veneuze trombose zijn:
1 De kans op een recidief trombose na staken van de antistolling is niet afhankelijk van de onderliggende oorzaak.
2 Het post-trombotisch syndroom kan resulteren in een ulcus cruris.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a. alleen 1
b. alleen 2
c. 1 en 2
d. geen

b. alleen 2

Waarin onderscheiden ‘low molecular weight heparins’ (LMWH) zich van heparine?
a. LMWH remmen zowel trombine als factor Xa.
b. LMWH remmen vooral factor Xa.
c. LMWH remmen vooral trombine.
d. Er is geen verschil.

b. LMWH remmen vooral factor Xa.

Veneuze trombose is een ziekte die voornamelijk bij ouderen voorkomt, maar ook kan voorkomen bij jongere patiënten met risicofactoren voor trombose. Welke van onderstaande factoren verhogen alledrie de kans op veneuze trombose?
a. recente operatie, spataderen, steunkous
b. kraambed, hemofilie, overgewicht
c. lange vliegreizen, hardlopen, kanker
d. immobilisatie, orale anticonceptie, zwangerschap

d. immobilisatie, orale anticonceptie, zwangerschap

In het verleden werd vaak ongefractioneerde heparine gebruikt als medicament voor antistolling. Inmiddels is de ongefractioneerde heparine grotendeels vervangen door laag moleculair gewicht heparine (LMWH). LMWH heeft ten opzichte van ongefractioneerde heparine veel voordelen. Welke van onderstaande antwoorden is NIET juist?
a. LMWH wordt gedoseerd op lichaamsgewicht en hoeft niet op basis van laboratoriumonderzoek te worden gedoseerd.
b. Patiënten kunnen voor trombosebehandeling thuis met LMWH worden behandeld.
c. Bij gebruik van LMWH zijn er geen bloedingcomplicaties te verwachten.
d. LMWH heeft een goed voorspelbare farmacokinetiek.

c. Bij gebruik van LMWH zijn er geen bloedingcomplicaties te verwachten.

Een 30-jarige metselaar krijgt bij het tillen van een zak cement acuut pijn in z’n rug met uitstraling naar de linkerkuit en laterale voetrand. Vanwege de ernst van de pijn gaat de patiënt direct naar de eerste hulp. Aldaar wordt bij neurologisch onderzoek links een positieve Lasègue bij 30 graden, een positieve gekruiste Lasègue en een afwezige achillespeesreflex gevonden. Welke zenuwwortel is hierbij aangedaan?

S1 links

Je bent huisarts. Een 17-jarige jongen komt op het spreekuur langs en klaagt over pijn in zijn elleboog en een vreemd prikkelend gevoel in zijn pink. Hij blijkt zijn elleboog bij een achterwaartse beweging hard te hebben gestoten tegen de openstaande deur van een kast. Je onderzoekt de arm van de jongen voorzichtig. De mediale zijde van de elleboog blijkt uiterst gevoelig, maar er is geen krachtverlies van onderarm en handspieren en de jongen kan ook nog goed een vuist maken. Je legt de jongen uit dat er een zenuw bekneld is geraakt tussen bot en de kastdeur, waardoor het tintelende gevoel is ontstaan. Wat is de meest aannemelijke verklaring voor het ontstaan van deze sensaties?
a. overexcitatie van sensibele vezels die signalen van het ruggenmerg naar de pink versturen.
b. overexcitatie van sensibele vezels die signalen van de pink naar het ruggenmerg versturen.
c. overexcitatie van parasympatische vezels.
d. overexcitatie van sympatische vezels.

b. overexcitatie van sensibele vezels die signalen van de pink naar het ruggenmerg versturen.

In het ellebooggewricht articuleert het capitulum humeri met een structuur in de onderarm. Welke structuur in de onderarm is dit?
a. olecranon
b. fovea van het caput radii
c. fossa olecrani
d. epicondylys humeri lateralis

b. fovea van het caput radii

Twee beweringen over de m. biceps brachii zijn:
1 De m. biceps brachii kan flexie geven van de elleboog.
2 Bij buiging van de elleboog is de m. biceps de antagonist.
Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
a. alleen 1
b. alleen 2
c. 1 en 2
d. geen

a. alleen 1

Pijn ter hoogte van het eerste strek compartiment van de pols/hand die toeneemt bij het uitvoeren van de test van Finkelstein is verdacht voor de ziekte van De Quervain. Welke pezen bevinden zich in de peeskoker van De Quervain?
a. extensorpollicis longus en brevis
b. extensorpollicis longus en abductorpollicis brevis
c. extensorpollicis brevis en abductorpollicis longus
d. extensorcarpiradialis longus en brevis

c. extensorpollicis brevis en abductorpollicis longus

Twee beweringen over de carpale tunnel zijn:
1 Het zogenoemde ‘dak’ van de carpale tunnel wordt gevormd door het ligamentum carpi transversum.
2 De n. ulnaris verloopt in de carpale tunnel.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a. alleen 1
b. alleen 2
c. 1 en 2
d. geen

a. alleen 1 [2 niet want alleen de n. medianus verloopt door de carpale tunnel.]

Bij een snijverwonding aan de volaire zijde van een vinger is het belangrijk de integriteit van de flexorpezen te testen. Je test eerst de flexordigitorumprofundus van een vinger. Op welke manier test je selectief de flexordigitorumprofundus?
a. Door de andere vingers te strekken en de P3's vast te houden, in de te onderzoeken vinger P2 te stabiliseren, ook in gestrekte stand, en dan te vragen of P3 bewogen kan worden.
b. Door de andere vingers te strekken en de P3's vast te houden, in de te onderzoeken vinger P1 te stabiliseren, ook in gestrekte stand, en dan te vragen of P2 bewogen kan worden.
c. Door de andere vingers te strekken en de P3's vast te houden en dan te vragen of P2 van de te onderzoeken vinger bewogen kan worden.
d. Door patiënt een vuist te laten maken.

a. Door de andere vingers te strekken en de P3's vast te houden, in de te onderzoeken vinger P2 te stabiliseren, ook in gestrekte stand, en dan te vragen of P3 bewogen kan worden.

Welke factor wordt NIET uitgescheiden door trombocyten tijdens het aggregatieproces?
a. tromboxaan
b. serotonine
c. angiotensinec
d. ADP (adenosinedifosfaat)

c. angiotensinec

Welke van de volgende stellingen over aspirine is juist?
a. De aggregatieremmende werking van aspirine is kort (< 1 dag).
b. Aspirine remt reversibel het enzym cyclo-oxygenase.
c. Aspirine heeft als bijwerking maagbloedingen.
d. Door aspirine ontstaat een trombocytopenie.

c. Aspirine heeft als bijwerking maagbloedingen.

Je bent internist. Er wordt een 45-jarige man opgenomen met een wit, pijnlijk been. Waarvan zijn emboliën die acute ischemie veroorzaken in een been meestal afkomstig?
a. het hart
b. het diepe veneuze systeem
c. atherosclerotische plaque in het femoro-popliteale traject
d. atherosclerotische plaque in de aorta

a. het hart

De ziekte van Von Willebrand is de meest voorkomende erfelijke bloedingsstoornis en gaat gepaard met een verhoogde bloedingsneiging. Een viertal symptomen is:
1 bloeding na kiesextractie
2 gewrichtsbloeding
3 hersenbloeding
4 spierbloeding
Welke bloeding is een vaakvoorkomend symptoom van Von Willebrand-ziekte?

1 bloeding na kiesextractie

Vier bloedstollingsafwijkingen zijn:
1 antitrombine deficiëntie
2 factor V-Leiden mutatie
3 factor VIII-tekort
4 verhoogd alfa-2-antiplasmine
Welke bloedstollingafwijking gaat gepaard met een verhoogd risico op bloedingen?

3 factor VIII-tekort [BIJ MEESTE VORMEN VAN HEMOFILIE!]

Een 45-jarige vrouw komt in verband met een verkleuring van de vingers in de kou op je spreekuur. Je concludeert dat er sprake is van een Raynaud. Wat is de klassieke verkleuringvolgorde van de vingers bij een patiënte met een Raynaud?
a. wit – rood – blauw
b. wit – blauw – rood
c. rood – blauw – wit
d. rood – wit – blauw
e. blauw – wit – rood
f. blauw – rood – wit

b. wit – blauw – rood

Een 63-jarige man heeft een enkel-arm index van 1.0. Wat betekent dit?
a. Dit betekent dat deze patiënt claudicatio intermittens klachten heeft.
b. Dit betekent dat deze patiënt geen stenoserend vaatlijden heeft.
c. Dit betekent dat deze patiënt gangreen en necrose heeft.
d. Dit betekent dat deze patiënt kritische ischemie heeft.

b. Dit betekent dat deze patiënt geen stenoserend vaatlijden heeft.

Wat kun je zeggen over looptraining bij patiënten met claudicatio intermittens?
a. Een goede uitleg met betrekking tot het hoe en waarom van looptraining is voldoende, de patiënt kan dit zelfstandig verder uitvoeren.
b. Bij looptraining moet met name extra goed gelet worden op de houding.
c. Er bestaat geen verschil in kosten tussen looptraining en invasieve therapie.
d. Looptraining gesuperviseerd door een fysiotherapeut geeft een significant betere uitkomst.

d. Looptraining gesuperviseerd door een fysiotherapeut geeft een significant betere uitkomst.

Vier beweringen over de (functionele) anatomie van de wervelkolom zijn:
1 De nucleus pulposus is opgebouwd uit hyalien kraakbeen.
2 De grootste krachtoverdracht in een wervel gaat via de achterste pijler.
3 Het ligamentum longitudinale posterior ligt ventraal van de dura van het ruggenmerg.
4 Een bewegingssegment van de wervelkolom bestaat uit één wervellichaam en twee tussenwervelschijven (disci).
Welke bewering is juist?

3 Het ligamentum longitudinale posterior ligt ventraal van de dura van het ruggenmerg.
Nucleus pulposus is opgebouwd uit FIBREUS kraakbeen!

Vier fysisch diagnostische kenmerken zijn:
1 asymmetrische luchtfiguur in de taille
2 beenlengteverschil
3 gibbus
4 schouder asymmetrie
Welke combinatie van kenmerken is klassiek voor een idiopathische scoliose?
a. 1, 2 en 3
b. 1, 2 en 4
c. 1, 3 en 4
d. 2, 3 en 4

c. 1, 3 en 4
gibbus is ongelijke hoogte v.d. schouderbladen bij voorover buigen

Een 45-jarige vrouw heeft sinds drie weken pijn in de linkerarm. De pijn zit in de schouder en de buitenzijde van de bovenarm. De radiale zijde van de linker onderarm voelt vreemd tintelend aan en de duim en wijsvinger zijn dovig. Bij onderzoek vind je beperkte rotatie van de nek naar links, een subjectief doof gevoel in de duim en een verlaagde biceps reflex. De klachten van patiënte passen bij een radiculopathie. Welke wortel is waarschijnlijk aangedaan?
a. C4
b. C5
c. C6
d. C7
e. C8

c. C6

Wat is een typisch symptoom van een Hernia Nucleus Pulposus (HNP)?
a. recidiverende blaasinfecties
b. pijn bij romprotaties
c. een positieve ‘passive straight leg’ test (test van Lasègue)
d. drukpijn ter hoogte van een SI-gewricht

c. een positieve ‘passive straight leg’ test (test van Lasègue)

Ook in de gevaste toestand heeft de spiercel energie nodig voor onderhoud en contractie. Wat zijn bij langdurig vasten de belangrijkste energiebronnen voor de spier?
a. glucose en ketonlichamen
b. vrije vetzuren en aminozuren
c. vrije vetzuren en glycerol
d. vrije vetzuren en ketonlichamen.

d. vrije vetzuren en ketonlichamen.

Welke twee ATP-leverende processen worden in de skeletspieren het eerst aangesproken bij felle, krachtige vormen van sportbeoefening, zoals 100 m sprint of gewichtheffen?
a. de aerobe glycogenolyse en vetzuuroxidatie
b. de aerobe glycolyse en de creatinefosfokinase reactie
c. de anaerobe glycogenolyse en de creatinefosfokinase reactie
d. de anaerobe glycolyse en de vetzuuroxidatie

c. de anaerobe glycogenolyse en de creatinefosfokinase reactie

In verschillende stadia van de contractiecyclus van een skeletspier zijn ATP en Ca2+ gebonden aan de spierfibrillen, bestaande uit dunne en dikke filamenten. Binding van ATP en Ca2+ heeft effect op de mate van binding tussen de dunne en dikke filamenten. Vier uitspraken hierover zijn:
1 ATP-binding versterkt de binding tussen dunne en dikke filamenten.
2 ATP-binding vermindert de binding tussen dunne en dikke filamenten.
3 Ca2+-binding versterkt de binding tussen dunne en dikke filamenten.
4 Ca2+-binding vermindert de binding tussen dunne en dikke filamenten.
Welke uitspraken zijn juist?
a. 1 en 3
b. 1 en 4
c. 2 en 3
d. 2 en 4

c. 2 en 3

Sprinters staan onder hoge druk om te presteren en worden nogal eens betrapt op het gebruik van spierversterkende middelen. Welk van de volgende middelen staat bekend als spierversterkend?
a. vitaminen
b. nandrolon
c. erythropoietine
d. amfetaminen

b. nandrolon [een anabool steroïd]
(erythropoietine is EPO)

Maligne hyperthermie komt voor bij mensen met een mutatie in het RyR1 gen, en alleen na blootstelling aan bepaalde narcosemiddelen. Het RyR1 gen codeert voor de skeletspier-specifieke ryanodine receptor, die verantwoordelijk is voor een Ca2+-geactiveerd Ca2+-releasekanaal. Onder invloed van het narcosemiddel wordt dit Ca2+-kanaal geopend en stijgt de Ca2+ concentratie in de cytosol. Wat is de functie van de ryanodine receptor in de Ca2+-huishouding van een normale skeletspier?
a. afgifte van Ca2+ vanuit de T-tubuli
b. afgifte van Ca2+ vanuit het sarcoplasmatisch reticulum.
c. afgifte van Ca2+ vanuit het calmoduline
d. afgifte van Ca2+ vanuit het actinomyosine complex

b. afgifte van Ca2+ vanuit het sarcoplasmatisch reticulum.

T-tubuli in spierweefsel zorgen ervoor dat een prikkel die op een spiervezel wordt overgedragen zich snel door de hele vezel kan verspreiden. Welke bewering over T-tubuli is juist?
1. Tijdens rust zijn in T-tubuli van skeletspierweefsel calciumionen opgeslagen.
2. In hartspierweefsel zijn minder T-tubuli aanwezig dan in skeletspierweefsel.
a. alleen 1
b. alleen 2
c. 1 en 2
d. geen

b. alleen 2

Welke uitspraak over de diabetische voet is NIET juist?
1 Eén op de vijftien patiënten met diabetes mellitus ondergaat in zijn leven een amputatie van teen of ledemaat.
2 Zowel de sensibele als de autonome neuropathie dragen bij aan het ontstaat van een diabetische voet.
3 De ‘limited-joint-mobility’ bij diabetes mellitus wordt veroorzaakt door glycosylering van spier-, pees- en kapseleiwitten.
4 Weefselverval bij een diabetische voet wordt altijd veroorzaakt door arteriële insufficiëntie.

4 Weefselverval bij een diabetische voet wordt altijd veroorzaakt door arteriële insufficiëntie.

Wanneer de n. radialis uitgevallen is kan een aantal functies niet meer worden uitgeoefend. Welke functie kan niet meer worden uitgeoefend na uitval van de n. radialis?
a. pronatie van de elleboog
b. flexie van de elleboog
c. dorsaalflexie van de pols.
d. anteflexie van de schouder

c. dorsaalflexie van de pols.

De a.radialis heeft een kenmerkend verloop rond de pols. Welke bewering over dit verloop is juist?
1 Het verloop is dorsaal van de pees van de m. flexor carpi radialis.
2 De arterie verloopt tussen radius en ulna in.
3 De arterie verloopt in de zogenaamde ‘tabatiere anatomique’.

3 De arterie verloopt in de zogenaamde ‘tabatiere anatomique’.

Hoe noemt men de positie van de onderarm tijdens het schrijven?
1 inversie.
2 pronatie.

2 pronatie.

Twee beweringen over de wervels zijn:
1 De lumbale wervel heeft geen processus spinosus.
2 In het foramen van de processus transversus van de cervicale wervel verloopt de a. vertebralis.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a. alleen 1
b. alleen 2
c. 1 en 2
d. geen

b. alleen 2

Welk bevinding bij het lichamelijk onderzoek past NIET bij een acute arteriële occlusie van een been?
a. uitval van de sensibiliteit
b. uitval van de motoriek zonder uitval van de sensibiliteit.
c. uitval van de motoriek
d. afwezig zijn van pulsaties bij een bleek koud been

b. uitval van de motoriek zonder uitval van de sensibiliteit.

Welke van de onderstaande gegevens uit de anamnese van een patiënt past NIET bij claudicatio intermittens?
a. pijn in één of beide kuiten na een loopafstand van 100 m die niet snel afzakt bij stilstaan.
b. pijn in beide kuiten die ontstaat bij traplopen of tegen een helling op lopen
c. pijn in één of beide kuiten bij lopen die ontstaat na een afstand van 1 km
d. pijn in de billen en heupen na een loopafstand van 50 m

a. pijn in één of beide kuiten na een loopafstand van 100 m die niet snel afzakt bij stilstaan.

Twee beweringen zijn:
1 Een lage dosis aspirine is voldoende om de trombocytenaggregatieremming te bewerkstelligen.
2 Deze remming treedt maar tijdelijk op, omdat de bloedplaatjes snel nieuw COX aanmaken.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a. alleen 1
b. alleen 2
c. 1 en 2
d. geen

a. alleen 1

Vier beweringen over diffuse intravasale stolling (DIS) zijn:
1 De oorzaak is meestal een virale infectie.
2 Het leidt tot bloedingen, maar niet tot trombose.
3 Het wordt gekenmerkt door systemische activatie van de stolling.
4 De belangrijkste behandeling bestaat uit het toedienen van stollingsfactorconcentraat.
Welke bewering is juist?

3 Het wordt gekenmerkt door systemische activatie van de stolling.

Een 21-jarige vrouw presenteert zich met een gezwollen rechter onderbeen. Echografisch toon je een trombose aan van de vena femoralis. Patiënte is verder gezond. Er zijn geen uitlokkende factoren voor trombose. Twee beweringen over deze patiënte zijn:
1 Onderzoek naar een verhoogde stollingsneiging dient nu te worden uitgevoerd.
2 Patiënte dient tenminste zes maanden te worden behandeld met anticoagulantia.
Welke van deze bewering is of welke zijn juist?
a. alleen 1
b. alleen 2
c. 1 en 2
d. geen

b. alleen 2

Trainingsarbeid bij een 1500 m atleet is erop gericht de lactaatdrempel te verhogen. Drie veranderingen die kunnen optreden in de beenspieren zijn:
1 meer type II (witte) spiervezels
2 meer capillaire doorbloeding
3 meer vetopslag
Welke van deze veranderingen verhoogt of welke verhogen de lactaatdrempel in de beenspieren?

2 meer capillaire doorbloeding

De benen van marathonlopers zijn over het algemeen rank en slank. Vier beweringen hierover zijn:
1 Door de intensieve trainingen is spieratrofie opgetreden.
2 Door de intensieve trainingen hebben zij dunnere spiervezels ontwikkeld.
3 Door de intensieve trainingen is het onderhuids vet vrijwel verdwenen.
4 Alleen atleten met slanke benen zijn in staat om een marathon te lopen.
Welke twee beweringen zijn juist?

2 en 3

Contractie van de dwarsgestreepte spier wordt in gang gezet door verhoging van intracellulair Ca2+. Ca2+ bindt aan één van de eiwitten van de myofilamenten, waardoor een nieuwe cross-bridge wordt gevormd tussen het dunne en dikke filament. Vier eiwitten van een myofilament zijn:
1 F-actine
2 myosine lichte keten (MLC)
3 tropomyosine
4 troponine C
Aan welke eiwit component bindt Ca2+ en start daarmee de vorming van een nieuwe cross-bridge?

4 troponine C

Een groepje eerstejaars studenten wil graag meedoen aan de marathon van Rotterdam die in april gehouden wordt. Aangezien ze allemaal nagenoeg ongetraind zijn en zij door hun drukke studie en nevenwerkzaamheden weinig tijd hebben om te trainen, bespreken zij de mogelijkheden om hun prestatie op een andere manier te verbeteren. De vier mogelijkheden die zij bespreken zijn:
Student 1 stelt voor EPO te gaan gebruiken gedurende de maanden voorafgaand aan de marathon.
Student 2 adviseert om vlak voor aanvang van de wedstrijd XTC-pillen te slikken.
Student 3 ziet het meest in het gebruik van anabole steroïden tijdens de wintermaanden.
Student 4 suggereert het gebruik van cannabis vlak voor aanvang van de wedstrijd.
Welke mogelijkheid zal de prestatie van de studenten het meest verbeteren?

Student 1 stelt voor EPO te gaan gebruiken gedurende de maanden voorafgaand aan de marathon.

Een student is enige maanden geleden lid geworden van een fitnessclub en traint inmiddels vrijwel iedere avond intensief met gewichten. Door het resultaat van zijn trainingen is de student enthousiast geworden en besluit mee te gaan doen aan wedstrijden gewichtheffen. Hier blijkt hij echter nauwelijks met de middenmoot mee te kunnen doen. Wegens zijn studie kan en wil hij echter niet meer tijd in zijn hobby stoppen. Toch wil hij dolgraag zijn prestaties verder verbeteren voor de volgende wedstrijd over vier weken. Zijn trainer laat doorschemeren dat hij wel een ‘kuurtje’ kan regelen. Welke van onderstaande kuren draagt het meest bij aan de gewenste toename van de gewichthefprestaties bij deze student?
a. cannabis
b. bloeddoping
c. groeihormonen
d. anabole steroïden.

d. anabole steroïden.

Titine is een eiwit dat een essentieel onderdeel is van het sarcomeer. Wat is de functie van titine in hartspierweefsel?
1 het bedekken van de myosine-bindingsplaatsen op actine tijdens de relaxatiefase
2 het voorkomen dat het sarcomeer te ver wordt uitgerekt tijdens de relaxatiefase.
a. alleen 1
b. alleen 2
c. 1 en 2
d. geen

b. alleen 2

Bij een patiënt wordt een kritische ischemie van het onderbeen vastgesteld. Je overweegt een amputatie, een bypass operatie of een percutane transluminaleangioplastie (PTA) uit te voeren. Welke bewering is juist?
a. Het voordeel van PTA is dat de behandeling minder vaak hoeft te worden herhaald bij patiënten met kritische ischemie.
b. Bij patiënten met kritische ischemie geeft een amputatie meestal de beste kwaliteit van leven.
c. Bij kritische ischemie is een primaire amputatie meestal de goedkoopste oplossing.
d. Bij kritische ischemie zijn de minimale kosten van een PTA minder dan bypass chirurgie.

d. Bij kritische ischemie zijn de minimale kosten van een PTA minder dan bypass chirurgie.

De beenspieren van sprinters zijn buitengewoon goed ontwikkeld door hun specifieke en intensieve trainingsprogramma’s. Vier beweringen over het verkrijgen van goed ontwikkelde beenspieren zijn:
1 Door training ontwikkelen zich meer spiervezels.
2 Door training ontwikkelen zich dikkere spiervezels.
3 Door training ontwikkelen zich langere spiervezels.
4 Door training ontwikkelen zich meer spieren.
Welke bewering is juist?

2 Door training ontwikkelen zich dikkere spiervezels.

Een student is enige maanden geleden lid geworden van een fitnessclub en traint inmiddels vrijwel iedere avond intensief met gewichten. Welke van onderstaande effecten wordt NIET verkregen door krachttraining?
1 toename spiermassa
2 toename absolute kracht
3 toename uithoudingsvermogen
4 toename spierlengte.

4 toename spierlengte.

Bij een patiënt bekend met diabetes mellitus worden vier waarnemingen gedaan:
1 insufficiënt schoeisel
2 trifasisch signaal bij Doppler-flowmeting
3 verminderde protectieve sensibiliteit
4 voetdeformiteiten
Welke van deze factoren speelt GEEN rol bij het ontstaan van een diabetische voet?

2 trifasisch signaal bij Doppler-flowmeting

Een 72-jarige patiënt met claudicatieklachten komt bij de vaatchirurg met de vraag of hij aan zijn arteriële stenose geopereerd kan worden.
Over de beoordeling of deze patiënt kan worden geopereerd worden drie beweringen gedaan:
1 Hierbij is de co-morbiditeit, zoals een myocard infarct in de voorgeschiedenis, van belang.
2 Hierbij is de loopafstand van belang.
3 Hierbij is locatie en extensie van de arteriële laesie van belang.
Welke bewering is of welke zijn juist?

1, 2 en 3

Welke bewering over spondylitis ankylopoetica is juist?
a. Spondylitis ankylopoetica gaat meestal gepaard met een verhoogde bloedbezinking en sacroiliïtis.
b. Spondylitis ankylopoetica komt vijf maal vaker voor bij vrouwen dan bij mannen.
c. Spondylitis ankylopoetica symptomen beginnen na het 50ste levensjaar.
d. Spondylitis ankylopoetica geeft een afname van de thoracale kyfose.

a. Spondylitis ankylopoetica gaat meestal gepaard met een verhoogde bloedbezinking en sacroiliïtis.

Een jongeman, de heer Verburg, wordt door de huisarts naar de vaatchirurg verwezen omdat hij klachten heeft die doen denken aan een ‘thoracic outlet’ syndroom rechts. Patiënt is overigens geheel gezond en doet aan body building. Bij dit ziektebeeld kunnen verschillende factoren een rol spelen. Welke van de onderstaande factoren speelt GEEN rol?
a. Bij zijn dagelijkse werkzaamheden moet patiënt veel ‘boven zijn macht’ tillen.
b. Patiënt heeft als kind een clavicula fractuur gehad (rechts).
c. Het gegeven dat patiënt aan body building doet.
d. In de familie komen soortgelijke klachten voor.

d. In de familie komen soortgelijke klachten voor.

Hyperhomocysteinemie verhoogt de kans op een aantal ziekten en aandoeningen. Welke van onderstaande alternatieven is NIET geassocieerd met hyperhomocysteinemie?
a. zwangerschapscomplicaties
b. trombocytopathie
c. perifeer vaatlijden bij jonge vrouwen
d. herseninfarct

b. trombocytopathie

Erfelijke afwijkingen in de bloedstolling kunnen leiden tot een verhoogde kans op diepe veneuze trombose. Welke bewering over diepe veneuze trombose is juist?
a. Een individu met een protrombine genvariant in combinatie met een factor V-Leiden mutatie heeft geen verhoogd risico van diepe veneuze trombose in vergelijking met een gezond individu.
b. De combinatie van pilgebruik en draagsterschap van factor V-Leiden mutatie verhoogt de kans op trombose met een factor 25 tot 30.
c. Een draagster met een heterozygote factor V-Leiden mutatie heeft 50% kans op het krijgen van een diepe veneuze trombose gedurende haar leven.
d. Antitrombine deficiëntie is de meest voorkomende stollingsafwijking, die leidt tot diepe veneuze trombose.

b. De combinatie van pilgebruik en draagsterschap van factor V-Leiden mutatie verhoogt de kans op trombose met een factor 25 tot 30.

Een 22-jarige voetballer krijgt van een medespeler een elleboogstoot, waarbij z’n nek in hyperextensie gaat. Op de afdeling Spoedeisende Hulp heeft hij sterk verminderde kracht aan de armen maar normale kracht aan de benen. Een röntgenfoto van de nek laat een (congenitaal) vernauwd wervelkanaal zien. Wat is de naam van de aandoening die deze patiënt heeft?
a. polyneuropathie
b. dwarslaesie
c. central cord syndroom
d. caudasyndroom

c. central cord syndroom

In Nederland is het gebruikelijk om tromboseprofylaxe te geven bij kniegewrichtsvervangende chirurgie. Welk middel is, of welke middelen zijn, effectief voor dit doel?
a. laag-moleculair gewichtsheparines (LMWH, bijvoorbeeld Fraxiparine®)
b. indometacine
c. COX2 selectieve NSAID’s (bijvoorbeeld Arcoxia®)
d. acetylsalicylzuur

a. laag-moleculair gewichtsheparines (LMWH, bijvoorbeeld Fraxiparine®)

Je ziet als co-assistent neurologie een tevoren gezonde 45-jarige man die een maand tevoren na een rare beweging pijn onder in zijn rug heeft gekregen en een week later ook pijn in zijn linkerbeen. De pijn in de rug is inmiddels grotendeels verdwenen, maar hij heeft hevige uitstralende pijn langs de zijkant van zijn linkerbeen tot in zijn voet. Hoesten maakt die pijn nog erger. Bij het neurologisch onderzoek zijn er geen paresen, er is hypesthesie van de laterale voetrand links, de achillespees reflex is links afwezig en de proef van Lasègue is links positief bij 45 graden. Waar lokaliseer je het ziekteproces nu?
a. plexus lumbosacralis links
b. wortel L4 links
c. wortel L5 links
d. wortel S1 links.

d. wortel S1 links.

Na een enkeltrauma controleert de huisarts bij de patiënt de kracht waarmee hij/zij plantair flexie van de voet kan geven. Van welke spier of spieren onderzoekt de arts met name de kracht na dit enkeltrauma?
a. m. tibialis anterior
b. mm. peronei/fibulares
c. m. gastrocnemius
d. m. extensor digitorum brevis

c. m. gastrocnemius

Een patiënt met een diabetisch ulcus presenteert zich op de Spoedeisende Hulp (SEH). De patiënt is ziek en heeft 38,5 graden koorts. Het ulcus bevindt zich op de grote teen. De hele voet is rood en gezwollen. U overweegt de patiënt te behandelen met antibiotica. Vier beweringen hierover zijn:
1 Bij osteomyelitis moet minimaal zes weken doorbehandeld worden.
2 De verwekker kan zowel een gram positief als gram negatief micro-organisme zijn.
3 Een smal-spectrum antibioticum is meestal voldoende ter behandeling van een cellulitis bij de diabetische voet.
4 Een goede weefseldoorbloeding, ontlasten van het ulcus en een goede bloedsuikerspiegel-regulatie dienen bij de behandeling betrokken te worden.
Welke beweringen zijn juist?

1, 2 en 4

Na een enkeltrauma bij mevrouw C. controleert de huisarts de kracht waarmee zij dorsaalflexie van de voet kan geven. De patiënt blijkt ernstig krachtverlies te hebben van de dorsaalflexoren. Welke zenuw is waarschijnlijk beschadigd?
a. n. extensores
b. n. femoralis
c. n. fibularis (voorheen n. peroneus) profundus
d. n. tibialis


c. n. fibularis (voorheen n. peroneus) profundus