• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/18

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

18 Cards in this Set

  • Front
  • Back
  • 3rd side (hint)

Dat is een huis als een kasteel.

* Een heel groot huis.

kasteel

Hij sprong huizenhoog.

* Hij is erg blij.


* Hij is erg gelukkig.

sprong

Met de deur in huis vallen.

* Meteen vertellen wat je wil zeggen.


* Direct over iets beginnen.

deur

Ieder huisje heeft zijn kruisje.

* Er is in ieder gezin wel iets dat beter kan.


* Geen enkel gezin is zonder leed.

kruisje

Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.

* Als de baas weg is, bouwt de rest een feestje.·


* Als er geen toezicht is, doet men waar men zin in heeft.

kat & muizen

Appelen voor citroenen verkopen.

* Oneerlijke zaken doen.


* Iemand oplichten.


* Iemand bedriegen.

citroenen

Iets voor een appel en een ei verkopen.

* Iets spotgoedkoop verkopen.


* Iets voor een erg lage prijs verkopen.

ei

Er is veel werk aan de winkel.

* Er moet veel gedaan worden.


* We hebben veel werk.


* Er is veel te doen.

winkel

Een kat in een zak kopen.

* Een slechte aankoop doen.


* Iets kopen wat eigenlijk niks waard is.


* Bij een koop bedrogen worden.

kat

Een spel op de kop tikken.

* Een spel goedkoop kunnen kopen.


* Een spel, na veel zoeken, krijgen.

kop

Er is geen huis met hem te houden.

* Hijis niet tevreden te stellen.


* Hij is erg lastig.

huis

Veel in huis hebben.

* Veel talenten hebben.


* Over veel capaciteiten beschikken.

huis

Zijn stal ruiken.

* Opschieten om gauw thuis te komen.


* Haast krijgen om thuis te komen.

stal

Huisjes melken.

* Kleine huizen aan veel te hoge prijzen verhuren.


* Kleine huizen duur verhuren.

melken

Dat blinkt als een spiegel.

* Het is kraaknet en glinstert fel.

spiegel

Hij spiegelt zich aan die popster.

* Hij neemt een voorbeeld aan die popster.


* Hij wil net zoals die popster zijn.

spiegelt

Houd hem even een spiegel voor!

* Laat hem zien dat hij iets verkeerds doet!


* Maak hem het verkeerde van zijn gedrag duidelijk!

spiegel

Kijk toch eens in de spiegel!

* Kijk eens naar jezelf en denk na over wat je doet!

spiegel