• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/59

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

59 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Het geheugen



Het geheugen is het vermogen om informatie te onthouden. Het is gelokaliseerd in de hersenen. Onze dagelijkse ervaringen worden op de een of andere manier in onze hersenen opgeslagen en komen tot uiting in ons verder gedrag.



Het geheugen omvat drie belangrijke aspecten:


1. de opslag van informatie,
2. het vasthouden of bewaren van informatie en
3. het terugzoeken van informatie.



Er wordt al onderzoek gedaan naar het geheugen vanaf het ontstaan van de experimentele psychologie. Zo is er bijvoorbeeld aangetoond dat geheugen uit verschillende onderdelen bestaat. We zullen in deze studietaak nader kennismaken met verschillende subsystemen van het geheugen, zoals het werkgeheugen.


Er wordt al onderzoek gedaan naar het geheugen vanaf het ontstaan van de experimentele psychologie.



Zo is er bijvoorbeeld aangetoond dat geheugen uit

verschillende onderdelen bestaat.



We zullen in deze studietaak nader kennismaken met verschillende subsystemen van het geheugen, zoals het werkgeheugen.

Deze studietaak heeft betrekking op de verschillende onderdelen van het geheugen. De volgende soorten geheugen modellen komen aan bod:



het sensorisch geheugen,


het kortetermijngeheugen,


het langetermijngeheugen,


het werkgeheugen,


het levels-of-processing frameworken,


het netwerkmodel van geheugen.

1965 – William James – eerste introductie geheugenmodel op basis van twee structuren:



P


S



1. primair geheugen: tijdelijke informatie die nu wordt gebruikt;
2. secundair geheugen: behoudt informatie voor een langere tijd of permanent.



1968: Atkinson & Shiffrin – model met drie geheugen opslagplaatsen:
1. sensorisch geheugen: opslag van beperkte informatie voor een korte periode;
2. korte termijn geheugen: opslag van beperkte informatie voor iets langere periode;
3. lange termijn geheugen: zeer grote opslag die informatie voor langere tijd en definitief kan opslaan.



Deze types van geheugen zijn hypothetische modellen die niet direct meetbaar of observeerbaar zijn. Ze zijn meer bedoeld om te begrijpen hoe het geheugen werkt.


1968: Atkinson & Shiffrin – model met drie geheugen opslagplaatsen:



S


K


L




1. sensorisch geheugen: opslag van beperkte informatie voor een korte periode;
2. korte termijn geheugen: opslag van beperkte informatie voor iets langere periode;
3. lange termijn geheugen: zeer grote opslag die informatie voor langere tijd en definitief kan opslaan.



Deze types van geheugen zijn hypothetische modellen die niet direct meetbaar of observeerbaar zijn. Ze zijn meer bedoeld om te begrijpen hoe het geheugen werkt.

Ad 1 – sensorisch geheugen



Het sensorisch geheugen is

de eerste opslagplaats van veel informatie die toegang krijgt tot het korte- en lange- termijn geheugen.



Het sensorisch geheugen is een discreter visuele sensorische aangever die informatie vasthoudt voor een zeer korte periode en ontleent zijn informatie omdat de informatie wordt opgeslagen in de vorm van visuele beelden die iets voorstellen (meestal hetgeen dat wordt getoond) = iconisch geheugen. Denk hierbij aan het tekenen van je naam in wierook.



George Sperling is de eerste ontdekker van het bestaan van het iconisch geheugen. Hij toonde representanten gedurende een duizendste van een seconde een letter of cijfer en vroeg hen later te herinneren wat zij gezien hadden en de locatie hiervan. Hij vond dat de representanten slechts 4 symbolen konden reproduceren. Daarnaast vergaten representanten wat ze hadden gezien als zij aan het vertellen wat ze gezien hadden.



Dit is de whole-report procedure.
1. Whole report procedure = geheel rapportage methode = representanten rapporteren alle symbolen die zij gezien hebben.
2. Partial report procedure = gedeeltelijke rapportage methode = representanten rapporten alleen een gedeelte van wat zij gezien hebben.



Partial report procedure = het tonen van meerdere rijen en vragen slechts 1 rij te onthouden. Op basis van een toon wordt aangegeven welke rij onthouden dient te worden. Iemand onthoudt 9 tot 12 symbolen als hij direct wordt gevraagd deze te noemen. Als de herinnering 1 seconde later wordt gevraagd, dan herinnerd iemand slechts 5 -5 items.



Conclusies:


1. het iconisch geheugen ongeveer 9 items kan onthouden.
2. informatie verdwijnt snel uit het iconisch geheugen.



Twee redenen waarom wij ons niet bewust zijn van het fenomeen van verdwijnen:


1. we worden zelden bloot gesteld aan dergelijke symbolen
2. we kunnen geen onderscheid maken tussen wat we zien in het iconisch geheugen en wat we echt zien in de omgeving. Wat we zien in het iconisch geheugen, is wat wij aannemen dat in de omgeving aanwezig is.



Experiment is niet perfect omdat men meerdere symbolen rapporteert, waardoor vervaging kan ontstaan. Hierdoor kan weer vervorming ontstaan. In dit geval de productie van de output interfereert met de rapportage van het iconisch geheugen.



Aanvullend onderzoek van Averbach & Coriell leert dat het iconisch geheugen tot 12 items kan opnemen als er geen interferentie is.
Averbach & Coriell ontdekte ook dat het iconisch geheugen uitwisbaar is. Dit betekent dat ons iconisch geheugen gevoelig is. Averbach & Corielle ontdekte tevens Backward Visual Masking.



Backward Visual Masking = achterwaartse visuele maskering = mentale verwijdering van een stimulus veroorzaakt door het vervangen door een andere stimulus op dezelfde plaats als de eerste stimulus. Als de vervangende stimulus wordt gepresenteerd binnen 100 milliseconde, verdringt de vervangende stimulus de eerste stimulus. (bijv. Een F gevolgd door een L wordt E). Als de interval langer wordt, verdwijnt de vervanging. Dit is logisch omdat de eerste informatie dan al getransporteerd is naar het korte termijn geheugen.


Het sensorisch geheugen is een discreter visuele sensorische aangever die informatie vasthoudt voor een zeer korte periode en ontleent zijn informatie omdat de informatie wordt opgeslagen in de vorm van visuele beelden die iets voorstellen (meestal hetgeen dat wordt getoond) = iconisch geheugen. Denk hierbij aan het tekenen van je naam in wierook.



George Sperling is de eerste ontdekker van het bestaan van

het iconisch geheugen.



Hij toonde representanten gedurende een duizendste van een seconde een letter of cijfer en vroeg hen later te herinneren wat zij gezien hadden en de locatie hiervan. Hij vond dat de representanten slechts 4 symbolen konden reproduceren. Daarnaast vergaten representanten wat ze hadden gezien als zij aan het vertellen wat ze gezien hadden.



Dit is de whole-report procedure.
1. Whole report procedure = geheel rapportage methode = representanten rapporteren alle symbolen die zij gezien hebben.
2. Partial report procedure = gedeeltelijke rapportage methode = representanten rapporten alleen een gedeelte van wat zij gezien hebben.



Partial report procedure = het tonen van meerdere rijen en vragen slechts 1 rij te onthouden. Op basis van een toon wordt aangegeven welke rij onthouden dient te worden. Iemand onthoudt 9 tot 12 symbolen als hij direct wordt gevraagd deze te noemen. Als de herinnering 1 seconde later wordt gevraagd, dan herinnerd iemand slechts 5 -5 items.



Conclusies:


1. het iconisch geheugen ongeveer 9 items kan onthouden.
2. informatie verdwijnt snel uit het iconisch geheugen.



Twee redenen waarom wij ons niet bewust zijn van het fenomeen van verdwijnen:


1. we worden zelden bloot gesteld aan dergelijke symbolen
2. we kunnen geen onderscheid maken tussen wat we zien in het iconisch geheugen en wat we echt zien in de omgeving. Wat we zien in het iconisch geheugen, is wat wij aannemen dat in de omgeving aanwezig is.



Experiment is niet perfect omdat men meerdere symbolen rapporteert, waardoor vervaging kan ontstaan. Hierdoor kan weer vervorming ontstaan. In dit geval de productie van de output interfereert met de rapportage van het iconisch geheugen.



Aanvullend onderzoek van Averbach & Coriell leert dat het iconisch geheugen tot 12 items kan opnemen als er geen interferentie is.
Averbach & Coriell ontdekte ook dat het iconisch geheugen uitwisbaar is. Dit betekent dat ons iconisch geheugen gevoelig is. Averbach & Corielle ontdekte tevens Backward Visual Masking.



Backward Visual Masking = achterwaartse visuele maskering = mentale verwijdering van een stimulus veroorzaakt door het vervangen door een andere stimulus op dezelfde plaats als de eerste stimulus. Als de vervangende stimulus wordt gepresenteerd binnen 100 milliseconde, verdringt de vervangende stimulus de eerste stimulus. (bijv. Een F gevolgd door een L wordt E). Als de interval langer wordt, verdwijnt de vervanging. Dit is logisch omdat de eerste informatie dan al getransporteerd is naar het korte termijn geheugen.


1. Whole report procedure =
2. Partial report procedure =




1. Whole report procedure = geheel rapportage methode = representanten rapporteren alle symbolen die zij gezien hebben.
2. Partial report procedure = gedeeltelijke rapportage methode = representanten rapporten alleen een gedeelte van wat zij gezien hebben.




Partial report procedure = het tonen van meerdere rijen en vragen slechts 1 rij te onthouden. Op basis van een toon wordt aangegeven welke rij onthouden dient te worden. Iemand onthoudt 9 tot 12 symbolen als hij direct wordt gevraagd deze te noemen. Als de herinnering 1 seconde later wordt gevraagd, dan herinnerd iemand slechts 5 -5 items.



Conclusies:


1. het iconisch geheugen ongeveer 9 items kan onthouden.
2. informatie verdwijnt snel uit het iconisch geheugen.



Twee redenen waarom wij ons niet bewust zijn van het fenomeen van verdwijnen:


1. we worden zelden bloot gesteld aan dergelijke symbolen
2. we kunnen geen onderscheid maken tussen wat we zien in het iconisch geheugen en wat we echt zien in de omgeving. Wat we zien in het iconisch geheugen, is wat wij aannemen dat in de omgeving aanwezig is.




Experiment is niet perfect omdat

men meerdere symbolen rapporteert, waardoor vervaging kan ontstaan. Hierdoor kan weer vervorming ontstaan. In dit geval de productie van de output interfereert met de rapportage van het iconisch geheugen.



Aanvullend onderzoek van Averbach & Coriell leert dat het iconisch geheugen tot 12 items kan opnemen als er geen interferentie is.
Averbach & Coriell ontdekte ook dat het iconisch geheugen uitwisbaar is. Dit betekent dat ons iconisch geheugen gevoelig is. Averbach & Corielle ontdekte tevens Backward Visual Masking.



Backward Visual Masking = achterwaartse visuele maskering = mentale verwijdering van een stimulus veroorzaakt door het vervangen door een andere stimulus op dezelfde plaats als de eerste stimulus. Als de vervangende stimulus wordt gepresenteerd binnen 100 milliseconde, verdringt de vervangende stimulus de eerste stimulus. (bijv. Een F gevolgd door een L wordt E). Als de interval langer wordt, verdwijnt de vervanging. Dit is logisch omdat de eerste informatie dan al getransporteerd is naar het korte termijn geheugen.


Aanvullend onderzoek van Averbach & Coriell leert dat het iconisch geheugen tot 12 items kan opnemen als er geen interferentie is.
Averbach & Coriell ontdekte ook dat het iconisch geheugen uitwisbaar is. Dit betekent dat ons iconisch geheugen gevoelig is. Averbach & Corielle ontdekte tevens Backward Visual Masking.



Backward Visual Masking =

achterwaartse visuele maskering = mentale verwijdering van een stimulus veroorzaakt door het vervangen door een andere stimulus op dezelfde plaats als de eerste stimulus.



Als de vervangende stimulus wordt gepresenteerd binnen 100 milliseconde, verdringt de vervangende stimulus de eerste stimulus. (bijv. Een F gevolgd door een L wordt E). Als de interval langer wordt, verdwijnt de vervanging.



Dit is logisch omdat de eerste informatie dan al getransporteerd is naar het korte termijn geheugen.

Ad 2. Het korte termijn geheugen



Het korte termijn geheugen behoudt informatie voor 30 seconden, behalve als het wordt geoefend om het te behouden. We hebben allemaal toegang tot het korte termijn geheugen.



Akoestische informatie wordt


beter behouden dan visuele informatie. Het korte termijn geheugen kan 7 items (plus 2 en minus 2) onthouden. Dit geldt voor eenvoudige items (cijfer) als meer complexe items (woord).



We onthouden betekeningvolle items beter dan nietszeggende items. Alle soorten interferentie draagt zorg voor verminderde opname in het korte termijn geheugen.
Aanvullend onderzoek (Cowan) wijst uit dat het korte termijn geheugen eerder drie tot vijf items op kan nemen dan zeven.



Het meeste onderzoek is gedaan met verbale items, onderzoek met visuele items toont dezelfde capaciteit (ongeveer vier), vergelijkbaar met de voorspelling van Cowan. De resultaten veranderen niet als er verschillende items worden getoond (gekleurde vierkantjes, zwarte lijnen op verschillende oriëntaties of gekleurde lijnen op verschillende oriëntaties).



Opname is afhankelijk van het aantal objecten en niet van het aantal functies.


We onthouden betekeningvolle items beter dan nietszeggende items. Alle soorten interferentie draagt zorg voor

verminderde opname in het korte termijn geheugen.



Aanvullend onderzoek (Cowan) wijst uit dat het korte termijn geheugen eerder drie tot vijf items op kan nemen dan zeven.



Het meeste onderzoek is gedaan met verbale items, onderzoek met visuele items toont dezelfde capaciteit (ongeveer vier), vergelijkbaar met de voorspelling van Cowan. De resultaten veranderen niet als er verschillende items worden getoond (gekleurde vierkantjes, zwarte lijnen op verschillende oriëntaties of gekleurde lijnen op verschillende oriëntaties).



Opname is afhankelijk van het aantal objecten en niet van het aantal functies.


Het meeste onderzoek is gedaan met verbale items, onderzoek met visuele items toont dezelfde capaciteit (ongeveer vier), vergelijkbaar met de voorspelling van Cowan.



De resultaten veranderen niet als

er verschillende items worden getoond (gekleurde vierkantjes, zwarte lijnen op verschillende oriëntaties of gekleurde lijnen op verschillende oriëntaties).



Opname is afhankelijk van het aantal objecten en niet van het aantal functies.

Ad 3. Het lange termijn geheugen



Wanneer we praten over geheugen, praten we meestal over het lange termijn geheugen. We bewaren hier herinneringen die bij ons blijven gedurende lange tijd, we vertrouwen hier sterk op.



In het lange termijn geheugen bewaren we


informatie die we dagelijkse nodig hebben, zoals namen, waar we dingen bewaren, agenda voor verschillende dagen etc.



We weten niet hoeveel en hoe lang informatie bewaard kan blijven in ons lange termijn geheugen en we weten niet hoe we hier achter kunnen komen. Er is geen experiment beschikbaar voor de grenzen en capaciteit van het lange termijn geheugen.



William Penfield = zijn werk bracht in kaart de motorische en sensorische cortex. Hij deed dit met epileptische patiënten. Hij ontdekte dat herinneringen uit de kindertijd tijdens een aanval herinnerd werden na lang niet gebruikt te zijn.



Bahrick = onderzoeker lange termijn geheugen, specifiek het semantisch geheugen. Hij heeft bewezen dat niet geoefende informatie gedurende 25 jaar in het geheugen bewaard kan blijven. Hij deed dit door herkenning van foto’s van medestudenten. Namen werden minder goed onthouden dan foto’s.



Permastore = refereert aan de lange termijn opslag van informatie, zoals talenkennis en wiskunde. Er is discussie of permastore een apart geheugensysteem is of dat dit systeem hoort bij 1 systeem (Neisser 1999).


We weten niet hoeveel en hoe lang informatie bewaard kan blijven in ons lange termijn geheugen en we weten niet hoe we hier achter kunnen komen. Er is geen experiment beschikbaar voor de grenzen en capaciteit van het lange termijn geheugen.



William Penfield =

zijn werk bracht in kaart de motorische en sensorische cortex. Hij deed dit met epileptische patiënten. Hij ontdekte dat herinneringen uit de kindertijd tijdens een aanval herinnerd werden na lang niet gebruikt te zijn.



Bahrick = onderzoeker lange termijn geheugen, specifiek het semantisch geheugen. Hij heeft bewezen dat niet geoefende informatie gedurende 25 jaar in het geheugen bewaard kan blijven. Hij deed dit door herkenning van foto’s van medestudenten. Namen werden minder goed onthouden dan foto’s.



Permastore = refereert aan de lange termijn opslag van informatie, zoals talenkennis en wiskunde. Er is discussie of permastore een apart geheugensysteem is of dat dit systeem hoort bij 1 systeem (Neisser 1999).


Bahrick =

onderzoeker lange termijn geheugen, specifiek het semantisch geheugen. Hij heeft bewezen dat niet geoefende informatie gedurende 25 jaar in het geheugen bewaard kan blijven. Hij deed dit door herkenning van foto’s van medestudenten. Namen werden minder goed onthouden dan foto’s.



Permastore = refereert aan de lange termijn opslag van informatie, zoals talenkennis en wiskunde. Er is discussie of permastore een apart geheugensysteem is of dat dit systeem hoort bij 1 systeem (Neisser 1999).


Permastore =

refereert aan de lange termijn opslag van informatie, zoals talenkennis en wiskunde. Er is discussie of permastore een apart geheugensysteem is of dat dit systeem hoort bij 1 systeem (Neisser 1999).

Level of processing model (LOP) = niveau van verwerken model



De wijze van verwerken =

coderen bepaalt in dit model de opslag.



De opslag is afhankelijk van de codering. Er zijn oneindig veel manieren van codering, zonder grenzen. Hoe dieper het niveau van codering, hoe beter iets wordt opgeroepen. Als woorden een logische verbinding hebben (dier- hond) worden ze beter onthouden dan wanneer de verbinding concreet is (hond-been). Concrete woorden worden beter onthouden dan niet concrete woorden.



Onderzoek van Craik & Tulving toonde LOP aan. Verwerking op 3 niveaus:


1. fysiek = zichtbaar verschijnen van gedeelten van de letters


2. fonologisch = geluidscombinaties met de letters (bijv. rijmt het woord op..?)
3. Semantisch = betekenisvol. De betekenis van een woord



Semantische verwerking leverde beste resultaten op (Zie tabel 5.2, blz. 190). LOP kan ook toegepast worden op non-verbale stimuli. Een experiment toont aan dat de bestudering van gezichten meer oplevert als deze intensief bestudeerd zijn als oppervlakkig.


Onderzoek van Craik & Tulving toonde LOP aan. Verwerking op 3 niveaus:


1. f


2. f
3. S


1. fysiek = zichtbaar verschijnen van gedeelten van de letters


2. fonologisch = geluidscombinaties met de letters (bijv. rijmt het woord op..?)
3. Semantisch = betekenisvol. De betekenis van een woord



Semantische verwerking leverde beste resultaten op (Zie tabel 5.2, blz. 190).



LOP kan ook toegepast worden op non-verbale stimuli. Een experiment toont aan dat de bestudering van gezichten meer oplevert als deze intensief bestudeerd zijn als oppervlakkig.

Self reference effect = het zelf referentie effect = Roger, Kuiper & Kirker =


respondenten onthouden woorden beter waarvan ze vinden dat die hen goed beschrijven dan woorden waarvan ze dit niet vinden.



Dit geldt voor positieve beschrijvingen, niet voor negatieve. Ieder van ons heeft een eigen gedetailleerd schema, een georganiseerd schema van signalen mbt interne attributies, persoonlijke ervaringen en onszelf.



Wanneer we onze eigen signalen maken, is het niveau van herinnering hoger dan wanneer deze signalen voor ons worden gemaakt.



Er is de nodige kritiek op LOP. Het zou een cirkelredenering zijn: beter onthouden omdat dieper verwerkt, vs dieper verwerken om beter te onthouden. Ook soms paradoxaal: in sommige omstandigheden werkt rijm met niet onderliggende betekenis beter dan semantische verwerking met onderliggende betekenis. Soms is het ook andersom.



In het licht van de kritieken is het LOP model herzien – de reeks van niveaus voor codering zijn niet zo belangrijk als de uitwerking van de codering en het type opdracht dat nodig is voor het terug vinden van informatie.


Er is de nodige kritiek op LOP. Het zou

een cirkelredenering zijn: beter onthouden omdat dieper verwerkt, vs dieper verwerken om beter te onthouden.



Ook soms paradoxaal: in sommige omstandigheden werkt rijm met niet onderliggende betekenis beter dan semantische verwerking met onderliggende betekenis. Soms is het ook andersom.



In het licht van de kritieken is het LOP model herzien – de reeks van niveaus voor codering zijn niet zo belangrijk als de uitwerking van de codering en het type opdracht dat nodig is voor het terug vinden van informatie.


In het licht van de kritieken is het LOP model herzien –

de reeks van niveaus voor codering zijn niet zo belangrijk als de uitwerking van de codering en het type opdracht dat nodig is voor het terug vinden van informatie.



Er zijn 2 strategieën voor verwerken van coderen:


1. Within item elaboration = binnen het item verwerking = het item wordt gecodeerd op zijn karakteristieken, inclusief de verschillende niveaus van verwerking;
2. Between item elaboration = tussen items verwerking = kenmerken van stimulus afzetten tegen kenmerken al aanwezig in het geheugen.


Er zijn 2 strategieën voor verwerken van coderen:



1. W
2. B


1. Within item elaboration = binnen het item verwerking = het item wordt gecodeerd op zijn karakteristieken, inclusief de verschillende niveaus van verwerking;



2. Between item elaboration = tussen items verwerking = kenmerken van stimulus afzetten tegen kenmerken al aanwezig in het geheugen.

Een geïntegreerd model = Working Memory = het werkgeheugen



Working memory = het werkgeheugen =

het meest gebruikte en geaccepteerde model op dit moment. Tabel 5.3 – pag. 192 toont de verschillen tussen het model van Atkinson & Shiffrin en het working memory model.



Werkgeheugen = bevat alleen de meest recente geactiveerde, of bewust gedeelte, van het lange termijn geheugen en het verplaatst deze elementen in en uit een tijdelijke geheugenopslag.



Het werkgeheugen bestaat uit 4 onderdelen (baddeley):
1. visiospatiaal schetsblad = een tijdelijk opslagsysteem voor visuele informatie, is aan verval onderhevig en dient te worden ververst.



2. fonologische lus = 2 kritische componenten:
a. een tijdelijk opslagsysteem voor woorden in gesproken vorm
b. herhaling van woorden wordt gebruikt om informatie op te nemen in het geheugen. Gebruiken we voor alledaagse taken zoals het uitspreken van nieuwe of moeilijke woorden en oplossen van woordraadsels.
Articulatorische onderdrukking = als nieuwe informatie wordt onderdrukt door een andere taak. Bijv. Het herhalen van de vorige taak. Nieuwe informatie wordt niet opgeslagen. Deze onderdrukking is sterker als informatie visueel gepresenteerd wordt.


Opname capaciteit van de fonologische lus is beperkt. Zonder de fonologische lus verdwijnt akoestische informatie in 2 seconden.



3. Centrale verwerker = controleert de aandacht zodat we de aandacht kunnen verdelen, stimuli kunnen selecteren of negeren en kan informatie uit het LTG oproepen. Ook betrokken bij hogere orde redeneren en begrip en daarmee belangrijk voor intelligentie.



4. Andere onderschikte systemen zoals de Episodische buffer (Baddeley 200, 2001) = voegt info uit 1, 2 en lt samen tot één unieke episode zodat ze iets voor ons betekenen. Levert een bijdrage aan probleem oplossen en herevalueren eerdere ervaringen o.b.v. meer recente kennis.


Het werkgeheugen bestaat uit 4 onderdelen (baddeley):



1. v


2. f


3. C


4. E


1. visiospatiaal schetsblad ververst.


2. fonologische lus


3. Centrale verwerker


4. Episodische buffer (Baddeley 200, 2001)


Het werkgeheugen bestaat uit 4 onderdelen (baddeley):




1. visiospatiaal schetsblad ververst.


2. fonologische lus


3. Centrale verwerker


4. Episodische buffer (Baddeley 200, 2001)



1. visiospatiaal schetsblad = een tijdelijk opslagsysteem voor visuele informatie, is aan verval onderhevig en dient te worden ververst.



2. fonologische lus = 2 kritische componenten:
a. een tijdelijk opslagsysteem voor woorden in gesproken vorm
b. herhaling van woorden wordt gebruikt om informatie op te nemen in het geheugen. Gebruiken we voor alledaagse taken zoals het uitspreken van nieuwe of moeilijke woorden en oplossen van woordraadsels.
Articulatorische onderdrukking = als nieuwe informatie wordt onderdrukt door een andere taak. Bijv. Het herhalen van de vorige taak. Nieuwe informatie wordt niet opgeslagen. Deze onderdrukking is sterker als informatie visueel gepresenteerd wordt.


Opname capaciteit van de fonologische lus is beperkt. Zonder de fonologische lus verdwijnt akoestische informatie in 2 seconden.



3. Centrale verwerker = controleert de aandacht zodat we de aandacht kunnen verdelen, stimuli kunnen selecteren of negeren en kan informatie uit het LTG oproepen. Ook betrokken bij hogere orde redeneren en begrip en daarmee belangrijk voor intelligentie.



4. Andere onderschikte systemen zoals de Episodische buffer (Baddeley 200, 2001) = voegt info uit 1, 2 en lt samen tot één unieke episode zodat ze iets voor ons betekenen. Levert een bijdrage aan probleem oplossen en herevalueren eerdere ervaringen o.b.v. meer recente kennis.


1. visiospatiaal schetsblad =

een tijdelijk opslagsysteem voor visuele informatie, is aan verval onderhevig en dient te worden ververst.



2. fonologische lus = 2 kritische componenten:
a. een tijdelijk opslagsysteem voor woorden in gesproken vorm
b. herhaling van woorden wordt gebruikt om informatie op te nemen in het geheugen. Gebruiken we voor alledaagse taken zoals het uitspreken van nieuwe of moeilijke woorden en oplossen van woordraadsels.
Articulatorische onderdrukking = als nieuwe informatie wordt onderdrukt door een andere taak. Bijv. Het herhalen van de vorige taak. Nieuwe informatie wordt niet opgeslagen. Deze onderdrukking is sterker als informatie visueel gepresenteerd wordt.


Opname capaciteit van de fonologische lus is beperkt. Zonder de fonologische lus verdwijnt akoestische informatie in 2 seconden.



3. Centrale verwerker = controleert de aandacht zodat we de aandacht kunnen verdelen, stimuli kunnen selecteren of negeren en kan informatie uit het LTG oproepen. Ook betrokken bij hogere orde redeneren en begrip en daarmee belangrijk voor intelligentie.



4. Andere onderschikte systemen zoals de Episodische buffer (Baddeley 200, 2001) = voegt info uit 1, 2 en lt samen tot één unieke episode zodat ze iets voor ons betekenen. Levert een bijdrage aan probleem oplossen en herevalueren eerdere ervaringen o.b.v. meer recente kennis.


2. fonologische lus =

2 kritische componenten:
a. een tijdelijk opslagsysteem voor woorden in gesproken vorm
b. herhaling van woorden wordt gebruikt om informatie op te nemen in het geheugen. Gebruiken we voor alledaagse taken zoals het uitspreken van nieuwe of moeilijke woorden en oplossen van woordraadsels.
Articulatorische onderdrukking = als nieuwe informatie wordt onderdrukt door een andere taak. Bijv. Het herhalen van de vorige taak. Nieuwe informatie wordt niet opgeslagen.



Deze onderdrukking is sterker als informatie visueel gepresenteerd wordt.


Opname capaciteit van de fonologische lus is beperkt. Zonder de fonologische lus verdwijnt akoestische informatie in 2 seconden.



3. Centrale verwerker = controleert de aandacht zodat we de aandacht kunnen verdelen, stimuli kunnen selecteren of negeren en kan informatie uit het LTG oproepen. Ook betrokken bij hogere orde redeneren en begrip en daarmee belangrijk voor intelligentie.



4. Andere onderschikte systemen zoals de Episodische buffer (Baddeley 200, 2001) = voegt info uit 1, 2 en lt samen tot één unieke episode zodat ze iets voor ons betekenen. Levert een bijdrage aan probleem oplossen en herevalueren eerdere ervaringen o.b.v. meer recente kennis.


3. Centrale verwerker =

controleert de aandacht zodat we de aandacht kunnen verdelen, stimuli kunnen selecteren of negeren en kan informatie uit het LTG oproepen. Ook betrokken bij hogere orde redeneren en begrip en daarmee belangrijk voor intelligentie.



4. Andere onderschikte systemen zoals de Episodische buffer (Baddeley 200, 2001) = voegt info uit 1, 2 en lt samen tot één unieke episode zodat ze iets voor ons betekenen. Levert een bijdrage aan probleem oplossen en herevalueren eerdere ervaringen o.b.v. meer recente kennis.

4. Andere onderschikte systemen zoals

de Episodische buffer (Baddeley 200, 2001) = voegt info uit 1, 2 en lt samen tot één unieke episode zodat ze iets voor ons betekenen.



Levert een bijdrage aan probleem oplossen en herevalueren eerdere ervaringen o.b.v. meer recente kennis.

Neuropsychologische studies hebben overvloedig het bestaan van een korte geheugenbuffer aangetoond.



Door middel van PET (Positron Emission Tomography) is bewijs gevonden dat specifieke hersengebieden betrokken zijn bij de verschillende aspecten van het werkgeheugen:



1. Fonologische lus betrokken bij bilaterale activiteit van de frontale en parietale lobben.


2. Visiospatiaal schetsblad; activeert verschillende gebieden afhankelijk van tijdsinterval:
a. Korte tijdsinterval = activeert het occipitale en rechter frontale lob
b. Lange tijdsinterval = activeert parietale lob en linker frontale lob.
3. Centrale verwerker activeert vooral de frontale lob.
4. Episodische buffer activeert de bilaterale frontale lobben, gedeelten van de temporale lobben en de linker hippocampus.


1. Fonologische lus is betrokken bij

bilaterale activiteit van de frontale en parietale lobben.


2. Visiospatiaal schetsblad; activeert verschillende gebieden afhankelijk van tijdsinterval:
a. Korte tijdsinterval = activeert het occipitale en rechter frontale lob
b. Lange tijdsinterval = activeert parietale lob en linker frontale lob.
3. Centrale verwerker activeert vooral de frontale lob.
4. Episodische buffer activeert de bilaterale frontale lobben, gedeelten van de temporale lobben en de linker hippocampus.

2. Visiospatiaal schetsblad; activeert

verschillende gebieden afhankelijk van tijdsinterval:
a. Korte tijdsinterval = activeert het occipitale en rechter frontale lob
b. Lange tijdsinterval = activeert parietale lob en linker frontale lob.



3. Centrale verwerker activeert vooral de frontale lob.
4. Episodische buffer activeert de bilaterale frontale lobben, gedeelten van de temporale lobben en de linker hippocampus.


3. Centrale verwerker activeert vooral

de frontale lob.



4. Episodische buffer activeert de bilaterale frontale lobben, gedeelten van de temporale lobben en de linker hippocampus.


4. Episodische buffer activeert de

bilaterale frontale lobben, gedeelten van de temporale lobben en de linker hippocampus.

Zie ook fig. 5.4, blz. 195.



Het model van het werkgeheugen onderschrijft de zienswijze dat het geheugen een rol heeft in

het besturen van de processen.



Voorbeelden van de integratie en visuele informatie komt door cross- modality, organiseren van informatie tot betekenisvolle gehelen en het verbinden van nieuwe informatie aan bestaande delen van kennis in het lange termijn geheugen.




Metaforen voor de geheugenmodellen:


1. 3 stadia model is een warenhuis waarin informatie passief is opgeslagen.
2. Het werkgeheugenmodel is een multimedia productiehuis.



6 taken om het werkgeheugen mee te meten


Figuur 5.5, blz. 196 laat zien d.m.v. welke taken het werkgeheugen gemeten kan worden.



r


t


t



n


t


t



1. Taak a = retention delay task – item taak = een symbool laten zien gevolgd door retentie ( = vasthouden) interval, eventueel met andere taken. Daarna wordt weer een symbool getoond. Is het nieuw of oud?
2. Taak b = temporally ordered working memory task – item taak = aantal items laten zien, daarna een ander item gevolgd door de vraag is het oud of nieuw?
3. Taak c = temporal order task – relationele volgorde taak = als b, maar dan met 2 additionele items. Welke is het meest recent?
4. Taak d = n-back task – relationele volgorde taak = welke stimulus trad op n situaties geleden?


5. Taak e = temporally ordered working memory load – span taak = aantal items wordt gepresenteerd. Daarna de items in goede volgorde opnoemen (=digit span task als digits worden gebruikt).
6. Taak f = temporally ordered working memory load – running span taak = aantal rekenkundige problemen. Indiceren of uitkomst goed of fout. Aan het eind de correcte oplossingen in goede volgorde opnoemen.



Deze taken worden vaak gecombineerd met een tweede taak, zodat men meer leert over de centrale verwerker. Voorbeeld van interferentie taak is de random number generation task = het produceren van een willekeurige nummerreeks terwijl men een werkgeheugentaak uitvoert.


1. Taak a = retention delay task – item taak =

een symbool laten zien gevolgd door retentie ( = vasthouden) interval, eventueel met andere taken. Daarna wordt weer een symbool getoond. Is het nieuw of oud?




2. Taak b = temporally ordered working memory task – item taak =

aantal items laten zien, daarna een ander item gevolgd door de vraag is het oud of nieuw?




3. Taak c = temporal order task =

relationele volgorde taak = als b, maar dan met 2 additionele items. Welke is het meest recent?




4. Taak d = n-back task =

relationele volgorde taak = welke stimulus trad op n situaties geleden?



5. Taak e = temporally ordered working memory load =

span taak = aantal items wordt gepresenteerd. Daarna de items in goede volgorde opnoemen (=digit span task als digits worden gebruikt).




6. Taak f = temporally ordered working memory load – running span taak =

aantal rekenkundige problemen. Indiceren of uitkomst goed of fout. Aan het eind de correcte oplossingen in goede volgorde opnoemen.



Deze taken worden vaak gecombineerd met een tweede taak, zodat men meer leert over de centrale verwerker. Voorbeeld van interferentie taak is de random number generation task = het produceren van een willekeurige nummerreeks terwijl men een werkgeheugentaak uitvoert.

1. Taak a = retention delay task – item taak =
2. Taak b = temporally ordered working memory task – item taak =
3. Taak c = temporal order task – relationele volgorde taak =


4. Taak d = n-back task – relationele volgorde taak =
5. Taak e = temporally ordered working memory load – span taak =
6. Taak f = temporally ordered working memory load – running span taak =

1. Taak a = retention delay task – item taak = een symbool laten zien gevolgd door retentie ( = vasthouden) interval, eventueel met andere taken. Daarna wordt weer een symbool getoond. Is het nieuw of oud?
2. Taak b = temporally ordered working memory task – item taak = aantal items laten zien, daarna een ander item gevolgd door de vraag is het oud of nieuw?
3. Taak c = temporal order task – relationele volgorde taak = als b, maar dan met 2 additionele items. Welke is het meest recent?
4. Taak d = n-back task – relationele volgorde taak = welke stimulus trad op n situaties geleden?


5. Taak e = temporally ordered working memory load – span taak = aantal items wordt gepresenteerd. Daarna de items in goede volgorde opnoemen (=digit span task als digits worden gebruikt).
6. Taak f = temporally ordered working memory load – running span taak = aantal rekenkundige problemen. Indiceren of uitkomst goed of fout. Aan het eind de correcte oplossingen in goede volgorde opnoemen.



Deze taken worden vaak gecombineerd met een tweede taak, zodat men meer leert over de centrale verwerker. Voorbeeld van interferentie taak is de random number generation task = het produceren van een willekeurige nummerreeks terwijl men een werkgeheugentaak uitvoert.

Samengestelde (multiple) geheugen systemen
Endel Tulving stelde een scheiding voor tussen twee soorten expliciet geheugen:



1. S
2. E


1. Semantisch geheugen = slaat algemene kennis van de wereld op. Het is ons geheugen voor feiten die niet uniek zijn voor ons en die niet herinnerd worden in een tijdslijn.



2. Episodisch geheugen = slaat persoonlijke ervaringen en episodes op. Volgens Tulving maken we gebruik van het episodisch geheugen als we woordjes leren of als we ons iets willen herinneren wat in een bepaalde periode hebben beleefd in een bepaalde context.



Ondersteuning voor deze theorie is gebaseerd op cognitieve en neurologisch onderzoek. Het neurologisch onderzoek betrof elektrische stimulatie onderzoeken, onderzoeken met patiënten met geheugenstoornissen en cerebraal bloedstroom studies. Beschadiging aan de frontale lob hebben invloed op de herinnering wanneer een gebeurtenis plaatsvond, maar niet op het feit dat de gebeurtenis plaatsvond.


Ondersteuning voor deze theorie is gebaseerd op cognitieve en neurologisch onderzoek.



Het neurologisch onderzoek betrof elektrische stimulatie onderzoeken, onderzoeken met patiënten met geheugenstoornissen en cerebraal bloedstroom studies.



Beschadiging aan de frontale lob hebben invloed op

de herinnering wanneer een gebeurtenis plaatsvond, maar niet op het feit dat de gebeurtenis plaatsvond.

De meeste onderzoekers zijn het erover eens dat er veel interacties is tussen de twee types of geheugen.



Volgens het HERA model = Hemispheric encoding/retrieval asymmetry = een neuroscientific model =



1. Er meer activiteit in


2. Er meer activiteit in


1. Er meer activiteit in de linkerhemisfeer dan in de rechter prefrontale lob als er herinneringstaken worden uitgevoerd vanuit het semantisch geheugen. Denk hierbij aan het verbinden van werkwoorden met zelfstandige naamwoorden (rijden en auto);



2. Er meer activiteit in de rechter hemisfeer dan in de linker prefrontale lob als er herinneringstaken voor het episodisch geheugen worden uitgevoerd. Denk hierbij aan het vrijelijk opnoemen van een lijst met woorden.



Dit model veronderstelt dat er twee onderscheidende systemen zijn omdat er gebruik wordt gemaakt van verschillende hersenfuncties.


Dit model veronderstelt dat er

twee onderscheidende systemen zijn omdat er gebruik wordt gemaakt van verschillende hersenfuncties.

Squire stelde het volgende wetenschappelijke model voor het geheugen voor:



D
N
P



p
k


N


1. Declaratief = Expliciet geheugen
2. Non-declaratief geheugen = impliciet geheugen
a. Procedureel geheugen = motorische vaardigheden, perceptie en cognitief
b. priming effecten = perceptie en semantisch
c. klassieke conditionering


d. Non-associatief = gewoonten en gevoel.


Schacter onderscheidt vijf geheugensystemen;



1. e
2. s
3. p
4. p
5. w


1. episodisch,
2. semantisch,
3. perceptueel (het herkennen van dingen op basis van hun vorm en structuur),
4. procedureel en
5. werkgeheugen.

Een connectionist perspectief =

PDP model



Het netwerkmodel is de basis voor het parallel distributed processing model = PDP-model.



Volgens dit model ligt de sleutel tot kennis in de verbindingen tussen verschillende neuronen, niet in individuele neuronen. Het activeren van de ene neuron kan leiden tot het activeren van een volgend neuron etc. dit sluit aan bij de visie dat het werkgeheugen bestaat uit het geactiveerde deel van het lange termijn geheugen.



We onderscheiden:
1. Een prime = een neuron dat een verbonden neuron activeert;
2. Het priming effect = het resultaat van het activeren van de neuron.



Hedendaagse cognitieve psychologen ondersteunen deze geïntegreerde visie, waarin cognitieve thema’s als werkgeheugen, netwerkmodellen van geheugen, priming en parallelle processen elkaar ondersteunen en versterken. In onderzoek is aangetoond dat veel klopt (bijv. priming effecten, procedureel leren), echter connectische modellen geven geen voorspellingen of verklaringen voor herinnering- of herkenningsgeheugen die volgen op een enkele periode of enkele blootstelling aan semantische informatie.



Er wordt met computermodellen gewerkt om de werking geheugen te verklaren, dit gebeurt op twee manieren


1. Serieel model = Het 3 stadia model m.b.v. 1 computer;
2. Parallel processing = bijv. voor het verklaren van het feit dat er meerdere processen tegelijkertijd plaatsvinden. Hiervoor worden meerdere computers gelinkt en als tandem ingezet. Psychologen geven de voorkeur aan parallelle verwerking.



Sommige cognitieve psychologen ondersteunen connectionistisch niet: menselijk denken is volgens hen netter en doelgerichter dan het connectionistische model voorstelt.


Het netwerkmodel is de basis voor het parallel distributed processing model = PDP-model.



Volgens dit model ligt de sleutel tot kennis in

de verbindingen tussen verschillende neuronen, niet in individuele neuronen.



Het activeren van de ene neuron kan leiden tot het activeren van een volgend neuron etc. dit sluit aan bij de visie dat het werkgeheugen bestaat uit het geactiveerde deel van het lange termijn geheugen.



We onderscheiden:
1. Een prime = een neuron dat een verbonden neuron activeert;
2. Het priming effect = het resultaat van het activeren van de neuron.



Hedendaagse cognitieve psychologen ondersteunen deze geïntegreerde visie, waarin cognitieve thema’s als werkgeheugen, netwerkmodellen van geheugen, priming en parallelle processen elkaar ondersteunen en versterken. In onderzoek is aangetoond dat veel klopt (bijv. priming effecten, procedureel leren), echter connectische modellen geven geen voorspellingen of verklaringen voor herinnering- of herkenningsgeheugen die volgen op een enkele periode of enkele blootstelling aan semantische informatie.



Er wordt met computermodellen gewerkt om de werking geheugen te verklaren, dit gebeurt op twee manieren


1. Serieel model = Het 3 stadia model m.b.v. 1 computer;
2. Parallel processing = bijv. voor het verklaren van het feit dat er meerdere processen tegelijkertijd plaatsvinden. Hiervoor worden meerdere computers gelinkt en als tandem ingezet. Psychologen geven de voorkeur aan parallelle verwerking.



Sommige cognitieve psychologen ondersteunen connectionistisch niet: menselijk denken is volgens hen netter en doelgerichter dan het connectionistische model voorstelt.


We onderscheiden:
1. Een prime =
2. Het priming effect =

1. Een prime = een neuron dat een verbonden neuron activeert;
2. Het priming effect = het resultaat van het activeren van de neuron.



Hedendaagse cognitieve psychologen ondersteunen deze geïntegreerde visie, waarin cognitieve thema’s als werkgeheugen, netwerkmodellen van geheugen, priming en parallelle processen elkaar ondersteunen en versterken. In onderzoek is aangetoond dat veel klopt (bijv. priming effecten, procedureel leren), echter connectische modellen geven geen voorspellingen of verklaringen voor herinnering- of herkenningsgeheugen die volgen op een enkele periode of enkele blootstelling aan semantische informatie.



Er wordt met computermodellen gewerkt om de werking geheugen te verklaren, dit gebeurt op twee manieren


1. Serieel model = Het 3 stadia model m.b.v. 1 computer;
2. Parallel processing = bijv. voor het verklaren van het feit dat er meerdere processen tegelijkertijd plaatsvinden. Hiervoor worden meerdere computers gelinkt en als tandem ingezet. Psychologen geven de voorkeur aan parallelle verwerking.



Sommige cognitieve psychologen ondersteunen connectionistisch niet: menselijk denken is volgens hen netter en doelgerichter dan het connectionistische model voorstelt.


Hedendaagse cognitieve psychologen ondersteunen deze geïntegreerde visie, waarin cognitieve thema’s als werkgeheugen, netwerkmodellen van geheugen, priming en parallelle processen elkaar ondersteunen en versterken.



In onderzoek is aangetoond dat veel klopt (bijv. priming effecten, procedureel leren), echter connectische modellen geven geen voorspellingen of verklaringen voor

herinnering- of herkenningsgeheugen die volgen op een enkele periode of enkele blootstelling aan semantische informatie.



Er wordt met computermodellen gewerkt om de werking geheugen te verklaren, dit gebeurt op twee manieren


1. Serieel model = Het 3 stadia model m.b.v. 1 computer;
2. Parallel processing = bijv. voor het verklaren van het feit dat er meerdere processen tegelijkertijd plaatsvinden. Hiervoor worden meerdere computers gelinkt en als tandem ingezet. Psychologen geven de voorkeur aan parallelle verwerking.



Sommige cognitieve psychologen ondersteunen connectionistisch niet: menselijk denken is volgens hen netter en doelgerichter dan het connectionistische model voorstelt.


Er wordt met computermodellen gewerkt om de werking geheugen te verklaren, dit gebeurt op twee manieren:



S


P



1. Serieel model = Het 3 stadia model m.b.v. 1 computer;
2. Parallel processing = bijv. voor het verklaren van het feit dat er meerdere processen tegelijkertijd plaatsvinden. Hiervoor worden meerdere computers gelinkt en als tandem ingezet. Psychologen geven de voorkeur aan parallelle verwerking.



Sommige cognitieve psychologen ondersteunen connectionistisch niet: menselijk denken is volgens hen netter en doelgerichter dan het connectionistische model voorstelt.

Geheugen in de werkelijkheid



Het basis idee achter het onderzoeken van het geheugen in werkelijkheid is dat


het geheugen een ecologische validiteit dient te bevatten en toepasbaar dient te zijn op natuurlijke geheugenfenomenen in natuurlijke situaties.



Technieken die worden gebruikt om het geheugen te testen zijn zelfrapportage en vragenlijsten. Kritiek hierop is het gebrek aan controle en de generalisatie.



Met geheugen in werkelijkheid heeft men geprobeerd de metafoor van het geheugen als warenhuis te veranderen. Deze metafoor leidt hoe dan ook tot kwantificerende vragen in een laboratoriumsetting: hoeveel items kan iemand onthouden.



In de natuurlijke setting is de uitwisselingsmetafoor echter belangrijker, hier binnen wordt geheugen gezien als instrument voor interactie met de wereld. Hierdoor veranderen de vragen van kwantificeerbaar naar accuraat kunnen weergeven van gebeurtenissen in het verleden.


Technieken die worden gebruikt om het geheugen te testen zijn zelfrapportage en vragenlijsten. Kritiek hierop is het gebrek aan controle en de generalisatie.



Met geheugen in werkelijkheid heeft men geprobeerd de metafoor van het geheugen als warenhuis te veranderen. Deze metafoor leidt hoe dan ook tot kwantificerende vragen in een laboratoriumsetting: hoeveel items kan iemand onthouden.



In de natuurlijke setting is de uitwisselingsmetafoor echter belangrijker, hier binnen wordt geheugen gezien als

instrument voor interactie met de wereld. Hierdoor veranderen de vragen van kwantificeerbaar naar accuraat kunnen weergeven van gebeurtenissen in het verleden.