• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/875

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

875 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Ik

i

Je

You

De

The

Is

is

Van

Of

We

We

Ze

they/she

Hij

He

Er

There

Me

Me

Heb

(I) have

Ben

(I) am

Mijn

My

Weet

(I) know

Wel

As many as

Kan

(I) can

geen

None / no / not

Moet

(I) must

Hem

Him

Heeft

Has

Haar

Her

Ga

(I) go

't

It

bent

(You) are

Kom

(I) come

Mij

Me

Gaat

Go

Zal

Shall

Toch

Right? Well?

Door

Through

Mee

Along / together with

Het

The / It

Dat

That

Niet

Not

Een

A

En

A

Wat

What

Maar

But

Op

On

Zijn

To be

Te

Too

Die

That

Met

With

Voor

For

Als

If / with

U

You (informal)

Was

Was (past tense)

Dit / deze

This

Hier

Here

Jij

You

Naar

To

Om

At / around

Dan

Than

Nog

Still

Wil

Want

Zo

So

Aan

On

Goed

Good

Hebben

To have

Ja

Yes

Nee

No

Hoe

How

Waar

Where

Nu

Now

Nee

No

Uit

Out of / from

Ook

Also / too

Over

About

Doen

To do

Gaan

To go

Daar

Over there

Zou

Would

Bij

At/by/with

Al

All / Already

Of

Or

Jullie

You

Ons

Us

Iets

Something

Hebt

(you) have

Waarom

Why

Had

Had

Meer

More

Laat

Late (hoe laat is het - what time is it?)

Doe

Do

Wie

Who

Moeten

To have

Deze

This

Kunnen

To be able to (can)

Jou

You (singular)

Echt

Really

Denk

(I) think

Zien

To see

De weg

The road/ the way

Nou

Well

Alleen

Only

Nooit

Never

Dus

Thus

Eens

Agreed

Weer

Again

Tot

Until



Uw

Your

Mensen

People

Onze

Our

Tegen

Against

Af

Off

Omdat

Because

De vrouw

The woman

Allemaal

Altogether

Het geld

The money

Zitten

To sit

Jouw

Your(s)

Niemand

Nobody

Zicht

Themselves

Beter

Better

Vast

Firm / fixed

Genoeg

Enough

Na

After (time)

Toe

Shut, closed

Natuurlijk

Naturally

Sorry

Sorry

Alle

All

Blijven

To stay

Dingen

Things

Houden

To hold

De vriend

The friend

Bang

Afraid

Kinderen

Children

Vertellen

To tell

De auto

The car

Vragen

Question

Zelf

Self

De jongen

The boy

Het paar

A few

Zorgen voor

To look after

Thuis

At home

Laatst

Last

Zelfs

Even

Denken

To think

Vandaag

Today

Halen

To get / to bring

Eerst

First

De man

The man / husband

Even

Shortly

Terug

Back

Komt

Come

Misschien

Maybe

Laten

To allow

Niets

Nothing



Zei

(I/you/he) said

Iemand

Someone / anyone

Hou van

(I) love

Veel

Much

Komen

To come

Zeg

(I) say

Toen

Then, when, back then

Zeggen

To say

Worden

To become

Zit

(I) sit

Mag

(i) may

Kijk

(I) look

Leven

To live

Heel

Very

Nodig

Need

Wordt

(He) becomes

Gewoon

Ordinary

Net

Just recently

Altijd

Always

Weten

To know

WIJ

We

Maken

(To) make

Gedaan

(have) done

Geef

(I) give

Zeker

Certainly

Zie

(I) see

De dag

The day

Doet

(he) does

Wacht

(You) wait

Niks

Nothing

Kunt

(you) can

Het huis

The house

De vader

The father

Dacht

(I/you/he) thought

Anders

Differently

Wilt

(You) want

De dank

The thank(s)

Het jaar

The year

Hun

Their

Willen

To want

Erg

Bad / very

De keer

The time

Zoals

Like/such/as

Iedereen



Everybody

Gezien

(Have) seen

Vind

(I) find, think

Het werk

The work

Binnen

Inside

Bedankt

Thanks

De spijt

The regret

Even...als

As --- as

Misschien

Maybe

Rustig

Calm

Wou

(I/you/he) wanted

De hoop

The hope

Samen

Together

Neem

(I) take

De staat

The state

De moeder

The mother

Zullen

(Inifinitive, plural form) Shall / Will

Waren

(We/you/they) were

Maak

(I) make

Praten

To talk

Mooi

Pretty, beautiful

Heel

All, Whole

Vinden

To find, think

Lang

Tall

Leuk

Cool, funny, nice

Graag

Gladly

Helpen

To help

Zegt

(He) says

Elkaar

Each other

Ziet

(you) see



Blijf

(I) stay

Klaar

Ready

Bedoel

(I) mean

Helemaal

Completely, absolutely, entirely

Maakt

(you) make

Gek

Mad, silly

Luister

(I) listen

Geweest

(Have) been

Meneer

Mr

Werd

(I/you/he) became

Zonder

Without

Hoor

(I) hear

Alsjeblieft

Please (Informal)

Krijgen

To get, recieve, have

Kijken

To look

Het idee

The idea

Steeds

Constantly

Geven

To give

Achter

Behind

De naam

The name

Ooit

Ever, someday

Moest

(I/you/he) had to

Snel

Fast, quick

Onder

Under

Wanneer

When

Het beetje

The bit

Gebeurd

(Has) happened

Eten

To eat

De vraag

The question

Ken

(I) know

Kun

Can

Lijkt

(he) seems

Morgen

Tomorrow

Staan

To stand

Gezegd

(Have) said

Heen

Away, gone

Geweldig

Fantastic, awesome

De wereld

The world

Nemen

To take

Hadden

(We/you/they) had

Jongens

The boys

Meisjes

The girls

Mannen

The men

Vertel

(I) tell

Denkt

(You) think

Krijg

(I) get , Recieve

Buiten

Out, outside

Eigen

Own

Want

Because

Deed

(I/you/he) did

Zag

(I/you/he) saw

Kwam

(I/you/he) came

Ging

(I/you/he) went

Wist

(I/you/he) knew

Zij

She/they

Wilde

(I/you/he) wanted

Horen

To hear

Soms

Sometimes

Geleden

Ago

Elk

Each

Vanavond

This evening

Het pak

The suit

Eigenlijk

Actually

De familie

The family

Het uur

The hour

De zoon

The son

De politie

The police

Houdt

(you) hold, keep, love

Het probleem

The problem

Heet

Is called

Gevonden

(Have) found

Bijna

Almost

Het kind

The child

Vrienden

Friends

geeft

(You) give

Zouden

(We/you/they) would

Gelijk

Equal

Hen

Them

Gebeurt

Happens

Pas

Just, recently

Krijgt

(You) get, recieve, have

Precies

Precisely

Begrijp

(I) understand

Wachten

To wait

Verder

Further

Voel

(I) feel

Gehad

(Have) had

Zet

(I/you/he) move, put

alsof

As if

De kant

The side

Bel

Phone, call

Volgens

According to

Werken

To work

Daarom

Therefore, thats why

Haal

(I) get

Zat

(I/you/he) sat

Dagen

Days

Prima

Excellent

De pijn

The pain

Jezelf

Yourself

Welk

Which

Vindt

(You) find, think

Vroeg

Early

Gehoord

(Have) heard

Probeer

(I) try

Volgend

Following, next

Eruit

Out (of it)

Word

(I) am, become

Hoveel

How much/many

Het ding

The thing, object

Spreken

To speak

Gemaankt

(Have) made

Blij

Glad, happy, pleased

Ligt

(He/she) lies (down)

Lekker

Tasty

De kamer

The room

Het hoofd

The head

Zoeken

To look for

De stad

The city

Werkt

(You) work

Geloven

To believe

Slecht

Bad

Blijft

(he) stays,

De kans

The chance

De schat

The treasure

Ogen

Eyes

Verteld

(Have) told

De manier

The way

Ergens

Somewhere

Het moment

The moment

Kent

Know

Breng

(I) bring

Tussen

Between

Brengen

To bring

Het land

The land/country

De zaak

The thing

Sta

(I) stand

Proberen

To try

Mis

Wrong

Spelen

To play

De deur

The door

De school

The school

Minuten

Minutes

Vrouwen

Women

De broer

The brother

Boven

Between

De dokter

The doctor

Praat

(I) talk

De hulp

The help

Klopt

(Thats) true

Groot

Big

Juist

True

Zoveel

So many

Vrij

Free

Problemen

Problems

Vergeten

To forget

Vooruit

Forward

De kop

The cup

Betekent

(You/he) mean, stand for

Hoeft

(you) need to

Echt

Real

De/het soort

The sort, kind, type

Lopen

To walk

Zult

(You) shall

De dochter

The daughter

De zorg

The care, anxiety, trouble, worry, charge, regard

Meeten

Immediately

Ervan

From it/them

Beginnen

To begin

Gebruiken

To use

Het stel

The couple, pair

Handen

Hands

De liefde

The love

Voorbij

Beyond

De nacht

The night

Het verhaal

The story

Zodat

So that

Wakker

Awake

Vergeet

(I/you/he) forget

Gebeuren

To happen, to occur

Sinds

Since

Bezig

Busy

Hetzelfde

The same

Drinken

To drink

Ander

Other

Beneden

Below, downstairs, beneath

De plaats

The place

Leren

To learn

Slapen

To sleep

Zoeits

Something, anything

Vol

Full

Moeilijk

Difficult

Druk

Busy

Gekomen

(Has) come

Gelukkig

Lucky, fortunate, happy

Mogen

To be allowed

Zoek

(I) search, look for

Fijn

Great, fine

Voordat

Prior to

Hoort

(You) hear

Het hart

The heart

Klein

Small

Stoppen

To stop

Straks

Later

Het begin

The beginning

Aardig

Pleasant, nice, kind

Eerder

Earlier

De vent

The fellow

De waarheid

The truth





Neer

Down

De agent

The policeman

Zaken

Things

Het bloed

The blood

Los

Loose

Het gezicht

The face

Oud

Old

Dicht

Shut, close, near

Vond

(I/you/he) found

gaf

(I/you/he) gave

Vallen

To fall

De avond

The evening

Eraan

To it

Vaak

Frequently

Hoorde

(I/you/he) heard

De oorlog

The war

Het meisje

The girl

De vijand

The enemy

Raak

(I) touch

De haat

The hate

De plek

The location

Kennen

To know

Mogelijk

Possible

De vrienden

The girlfriend

Ouders

Parents

Liever

Preferably

Overal

Everywhere

Heren

Gentlemen

Jaren

Years

Het geluk

The happiness

Vandaan

From

De fout

The mistake

Betalen

To pay

Het nieuws

The news

De schuld

The debt

Begrepen

(Have) understood

Het stuk

The piece

Veilig

Safe

De buurt

The neighbourhood

Maanden

Months

Redden

To rescue

Terwiil

While

De zin

The sense

Rond

Round

Eerlijk

Honest

Inderdaad

Indeed

Anderen

Others

Duidelijk

Clear, obvious

Langs

Along

Belangrijk

Important

De hond

The dog

Waarschijnlijk

Probably/likely

De baas

The boss

De mond

The mouth

Per

Per

De reden

The reason

Stil

Quiet

Hard

Hard

Mezelf

Myself

Ermee

With it

Klinkt

(it) sounds

Stond

(I/you/he) stood

Kreeg

(I/you/he) got, recieved, had

Liet

(I/you/he) allowed

Voelt

(you) feel, (he) feels

De baan

The job

De telefoon

The phone

Hoezo

What? In what way?

Noemen

To name/ call

Niet alleen

Not only

Prachtig

Wonderful, splendid

Recht

Straight

Erop

On it

Kwaad

Furious, angry

Neemt

(You) take

Gegeven

(Have) given

Zetten

To put

De haat

The hatred

Dezelfde

The same

Het boek

The book

Trouwen

To marry

Rijden

To drive

Zeer

Very, much, highly, greatly

Weken

Weeks

Het lichaam

The body

Voorzichtig

Cautious

Kwijt

Lost

Daarna

Afterwards, after that

Nergens

Nowhere

Erin

In it

De mens

The person

Het plan

The plan

Het deel

The part

Pakken

To pack

Het antwoord

The answer

De kerel

The big guy

De koning

The king

Prins

Prince

Gebeld

(Have) called

Ontmoet

(I/you/he) meet, come across

Houd

Hold

Hield

(I/you/he) held

Valt

(you) fall

Geworden

(has) become

Het geval

The situation

Tijdens

During

Allebei

Both

De koffie

The cofee

Veranderen

To change

Ver

Far

De zus

The sister

Verloren

Lost

Vechten

To fight

Het plezier

The pleasure

Pakken

To grab

Loopt

(you/he) walk run

Nogal

Rather, quite

getrouwd

Married

Naartoe

To, towards

Gisteren

Yesterday

Kopen

To buy

Erbij

There, at, with

Maakte

(I/you/he) made

Tweede

Second

Ziek

Sick

Het woord

The word

Leg

(I) lay

Grappig

Funny

Tot ziens

See you!

Het gevoel

The feeling

Gebruikt

(Have) used

Ontmoeten

To meet

Vreemd

Foreign, strange

De stap

The step

Trek

(I) pull, draw

Vertrouwen

To trust

Niet alleen

Not only

Meer dan

More than

Vroeger

Formerly, previously

De pap

The porridge

Eet

(he/she) eats

Stuur

(I) send

Verkeerd

Wrong

De slaap

The sleep

Begrijpen

To understand

Daarmee

With / by that

Het kantoor

The office

Goeie

Good

Begint

(You) begin

Fantastisch

Fantastic

Ervoor

In front of

Verwacht

(You) expect

Zomaar

For no reason

Meen

Mean, Intent

Gegaan

(have) gone

Bedoelt

(You,he) mean, intend

Minder

Less, fewer

Normaal

Normal

Nieuw

New

Zichzelf

Themselves

Leeft

(you) live

Voelen
To feel

Winnen

To win

Eindelijk

Finally

Val

(I) fall

In deze

In this

Enkele

A few

gevraagd

Have asked

Lief

Sweet

Gesproken

(I) have spoken

Waard

Worth

Enkel

Only

Beloof

(I) promise

Woorden

Words

Het einde

The end

Jawel

Yes indeed

Hierheen

(Over) here,

Vreselijk

Horrible

Met rust

Alone

Dan ook

Therefore

Nam

(I/you/he) took

Trots

Proud

Spullen

Things, stuff

Gekregen

(Have) got, recieved

Het ziekenhuis

The hospital
Het onderzoek

The investigation

De oom

The uncle

Verliefd

In love

Of zo

Or so

Eentje

Alone, one of those

Stom

Dumb, mute

De toekomst

The future

Opnieuw

Once again

Slim

Clever

De tijd

The time

De gang

The hallway

Weinig

Few, little

De grond

The ground

De droom

The dream

Herinner

(I) remind

Brengt

(you) bring

Nietwaar?

Isnt it?

Lezen

To read

Veranderd

(Have) changed

Wonen

To live

Omhoog

Up

Stellen

To put

Boos

Angry

Gebruik

Use

Noem

(I) call

Konden

(we/you/they) were able to, could

Kleren

Clothes

Werden

(we/you/they) became

Stomme

Dumb

Hoef

(I) need to

Makkelijk

Easy

Gingen

(We/you/they) went

Vraagt

(You) ask

Dansen

To dance

De advocaat

The lawyer

Lukt

(You) succeed

Begrijpt

(you) understand

Tenminste

At least

Woont

(You) live

Wilden

(we/you/they) wanted

Het bewijs

The proof

Het geheim

The secret

Het vuur

The fire

De straat

The street

Luisteren naar

To listen to

Volgen

To follow

De afspraak

The appointment

Ieder

Every

Verlaten

To leave

Vertrekken

To depart

Behalve

Except for

Spreek

(I) speak

Goedemorgen

Good morning

Het feest

The party

Beschermen

To protect

Verliezen

To lose

Kijkt

(You) watch

Schrijven

To write

Absoluut

Absolute

Afgelopen

Finished

Koud

Cold

Lijken

To look

Trouwens

By the way

Sterk

Strong

Het spel

The game

Kwamen

(we/you/they) came

Het ongeluk

The accident

Probeerde

(I/you/he) tried

De aarde

The earth

De kracht

The force

Wegwezen

To go away

Erover

Over it

Gestolen

(Have) stolen

De zak

The pocket

De boot

The boat

Genomen

(Have) taken

Leek

(I/you/he) seemed

Serieus

Serious

Sommige

Some

Naast

Next to

Sturen

To control

De honger

The hunger

Gevaarlijk

Dangerous

Lieve

Nice

Gered

(Have) rescued

Juiste

Right, correct, just

De maand

The month

Niet schelen

To not care

Probeert

(You) try

Degene

The one who

Voelde

(I/you/he) felt

iemand te pakken krijgen

to get hold of someone

bestaat

(you) exist, (you) are, (you) consist (of)

de dienst

the duty; service

het contact

the contact

jammer

too bad, pity

begon

(I/you/he) began, started

het gevaar

the danger

voorstellen

to introduce, to present

slechts

merely

de prijs

the price

de stem

1. the voice; 2. the vote

vooral

1. especially, particularly

geboren

born

missen

to miss

jong

young

de rij

1. the line, row, queue; 2. series

ongeveer

approximately, about

verkopen

to sell

begonnen

(have) begun

de reis

the trip, journey, travels

grootste

biggest

moe

tired

het vliegtuig

the airplane

bekend

well-known

de lucht

1. the air; 2. sky; 3. smell, scent

bewijzen

to prove

zolang

as long as

lachen

to laugh

leuke

1. nice; 2. funny, amusing, entertaining

betaald

(have) paid

speelt

(you) play, (he) plays

vorige

1. last, previous; 2. earlier, former

schuldig

guilty

zodra

as soon as, as ever, once

verkeerde

wrong, distorted

verdomde

damned, damn (informal)

op zoek

looking for

lange

long, tall

erger

worse

vliegen

to fly

de generaal

the general

gedacht

(have) thought

arme

poor

geleerd

(have) learned

moesten

(we/you/they) had to

vertrouw

(I) trust

raar

strange, odd, peculiar, weird

lag

(I/you/he) laid, lay

viel

(I/you/he) fell

de tafel

the table

de sla

the lettuce

gefeliciteerd

congratulations

de macht

the power

regels

rules

het paard

the horse

kapot

broken

dragen

to carry , to wear

geprobeerd

(have) tried

gelooft

(you) believe, (he) believes

kende

(I/you/he) knew (someone)

de raad

1. the advice, guidance; 2. council, board

vanwege

because of, due to, on account of

geraakt

offended, touched, moved

de rug

the back (body part)

het gezin

the immediate family

raken

to hit, to make a hit, touch:

totdat

till, until, as far as

wagen

to dare, venture, risk, be bold

de ruimte

1. the space, room

tenzij

unless, save

herinneren

to remind, to remember

teken

(I) sign

kwalijk

bad

trekken

to pull

zwaar

1. heavy; 2. difficult

gisteravond

yesterday evening, last night

de sleutel

the key

de bal

the ball

de kost

1. the cost, expense

de kerk

the church

de band

the band

arm

arm

rijk

rich

het beste

the best

jonge

young

daarvoor

1. for that purpose; that's why; 2. before, ahead, previously; 3. for it, instead

dom

1. stupid, dumb; 2. ignorant, uninformed

de regel

the rule

zover

so far, so far as

nadat

after, after which

het grapje

the joke

namen

(we/you/they) took

tuurlijk

of course (from natuurlijk)

vertelt

(you) tell, narrate (he) tells, narrates

geweldige

1. fantastic, awesome; 2. tremendous, huge

het doel

the aim, purpose, goal, target

ter

to, in, at

de meter

the meter

zoekt

(you) look for, (he) looks for

te weten

namely

de relatie

the relation

gedachten

thoughts, ideas

de rust

the rest, relaxation,

gestuurd

(have) sent

de groep

the group

de eer

the honour

gemist

(have) missed

zeiden

(we/you/they) said

keek

(I/you/he) watched

werkte

(I/you/he) worked

belde

(I/you/he) called, rang, phoned

de punt

the dot, point, period, full stop

de trein

the train

rennen

to run

onmogelijk

impossible

de oma

the grandmother

de wedstrijd

the competition, race, match

het volk

the people

welterusten

sleep well! good night!!

Amerikaans

American

het raam

the window

vannacht

tonight

zulke

such

helaas

unfortunately

de angst

the fear, dread

diep

deep

heerlijk

1. delightful, divine; 2. delicious

de brief

the letter (i.e. what you post or write to someone)

sneller

faster

vanuit

1. from, out of;

regelen

to organise, to arrange

spreekt

(you) speak, (he) speaks

gelezen

(have) read

de zuster

the sister

liep

(I/you/he) walked

schoenen

shoes

warm

warm

de situatie

the situation

de seconde

the second (unit of time)

drink

(I) drink

de neus

the nose

kalm

calm, peaceful

uitleggen

to explain

delen

1. to divide, to separate into parts; 2. to share, to participate, to partake

het gebouw

the building

geschreven

(have) written

direct

directly

de maat

the size, measure

leggen

to lay

de lijn

the line, rope, route

de zon

the sun

de moeite

the effort, trouble

links

1. left (direction); 2. left-handed; 3. left wing, socialist, leftist

het verleden

the past

de wet

the law

duurt

(it) lasts

gebracht

(have) brought

de kaart

1. the card, (e.g. credit card); 2. menu; 3. ticket; 4. map, chart

volg

(I) follow

gooi

(I) throw

de kont

(informal) the bottom, behind, bum

deden

(we/you/they) did

het bedrijf

the business

waarvoor

what for, why

haast

1. almost, nearly; 2. hardly

gewonnen

(have) won

vanaf

1. from, away from, as from

het blad

1. the (news)paper, magazine; 2. paper, sheet, page; 3. leaf, petal

het laken

1. the (bed)sheet; 2. tablecloth